Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 607]
| |
[356] De koninghlyke regeeringe, met de byen, vergeleeken.aant.Men mach een Kooningh, of groot Heer
Wel fraai een byenkooningh heeten,
Het landvolk, of 's ryks ingeseeten,
Als byen, tot syn dienst, en eer.
5[regelnummer]
Men mach syn hof een hof van bloemen,
Syn land een land van geurigh kruid,
Het goud, dat om syn hooftscheel sluit,
Te recht een strooijen bykorf noemen.
In deese gaart de borgery
10[regelnummer]
Haar rykdom arbeidsaam bekommen:
Haar handelwaaren zyn de blommen,
Waar op se vliegen, als de by.
Hoe naarstigh vlieght de stadsby oover
Het veld, zoo ras de daageraad
15[regelnummer]
Den daauw, van onder 't nachtgewaad,
Ontdekt, op groen, en bloemenloover?
De swarmen ruischen gins, en weer,
De handelbaasen nimmer leedigh,
Op marjolyn, of boekweit steedigh,
20[regelnummer]
Die suigen 't soete byensmeer.
Het gaat al uit, om hoonigh winnen,
De winst is zoo een lieve vrucht,
Dat al de werld haar geur, en lucht
Bejaaght, met alle vyf de sinnen.
25[regelnummer]
Des aavonds van den yver mat,
Met beentjes, die vol hoonighs staaken,
Keert ieglik, naa de wasse daaken,
En staapelt daar syn hoonighschat.
Hoe langh de vorst, of byenkooningh
30[regelnummer]
Behouden, en in 't leeven blyft,
Zoo bloeit de vree, die ryken styft,
En eendracht kroont de vliegewooningh.
Maar komt een doodlik teegenweêr
Den kroonedraager wegh te rukken,
35[regelnummer]
Zoo springht de ronde hoep, aan stukken,
| |
[pagina 608]
| |
Het heele ryk dat valt om veer.
Geheime tweedracht ingelaaten,
By 't goudgeel volksken, stookt het vier
Van twisten, onder 't kleine dier,
40[regelnummer]
't Beschaadight self syn hoonighraaten.
't Verstrooit sich sonder ordeningh.
Daar werd geen hoonigh meer gebooren,
't Gemeine beste gaat verlooren,
Ten beste van de plonderingh.
45[regelnummer]
De hommels die hier sneegh op passen,
Heet loerende, op een anders goed,
Die koomen gonsen, naa dat soet,
Als pannelekkers, om te brassen.
Zoo teert te Londen die Harpy,
50[regelnummer]
Met haar Harpyen, in de wooningh,
Van Engelands onthoofden Kooningh,
Op 't vet der ruim verstrooide by.
Alzulke wreede taafel voogels,
Naa dat het leeven was geschorst,
55[regelnummer]
Van Willem Neerlands lesten vorst,
Bedekken 't splytend land, met vloogels.
Die heemelhonden fel geklaauwt,
Als vraatge griffioenen wringen,
De beetjes van de lekkre dingen,
60[regelnummer]
Uit monden, schier, om kost, verflaauwt.
Schiet ergens, in de dischplatteelen,
Wat oover, dat bestruiven sy,
Met duivels drek, en morssery,
Waar van de stank walght, aan de keelen.
65[regelnummer]
Zoo steeken sy de loeve elk af,
Met naagelen, gescherpt, op steenen:
Sy maaken 't kerrikhof, vol beenen,
Heel Neerland, tot een leevend graf.
Nu is 's lands voorste mee gevallen,
70[regelnummer]
Te waater, in den Wyker slagh:
| |
[pagina 609]
| |
Zoo kryght de tweedraght dagh, aan dagh,
In haare kaatsbaan nieuwe ballen.
O vorsteloose hoonighby,
Indien ghe wilt, in ruste, bloeijen,
75[regelnummer]
Zoo laat Oranjes telg, aan 't groeijen,
Beschaaduwen uw landery.
|