Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 606]
| |
[355] Heemelrouwe, oover de dood van den selven.aant.'t Vereenight oneens Neederland,
Vol straamen bloeds, aan alle kant,
Met Heemelgarde, op gard, geslaagen,
Jaar uit, jaar in, noch alle daagen,
5[regelnummer]
Met dieper neepen, in het hart,
Mismoediger, om zoo veel smart,
Mort, dat den Heemel, sonder sonnen,
Staagh dondert, en met reegentonnen,
Geput, met oosen, uit de zee,
10[regelnummer]
't Land dreight, met 's eersten werrelds wee.
O! aavrechts vattende verstanden,
Schoon of de locht dees sondge landen
Te straffen, sich rechtvaardigh riedt,
Nochtans is 't nu haar ooghmerk niet.
15[regelnummer]
Haar klaar gesicht, met oovertreksel
Van wolken, is swart laaken deksel,
Haar donder krochen, en gesteen,
Haar reegen traanende geween,
Om dat, in Isrel, is gevallen
20[regelnummer]
De vroomste Batavier van allen.
Het lyk van Harperts, booven aard,
Is aan den Heemel meerder waard,
Dan rouw van sesentwintigh daagen,
Sints hem dat helloot heeft verslaagen.
25[regelnummer]
Al is het aardryk nu verdeelt,
Zoo veel, als Loevesteyn verscheelt,
Van 't eedel Prinsdom van Nassouwe,
Om deesen Held, haar lid, in rouwe,
Waarom party inwendigh lacht,
30[regelnummer]
En veinst of weigert swarten draght,
Hoe kan dat lyk meer eers gebeuren,
Dan dat de Heemlen 't, laas, betreuren?
|
|