Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 604]
| |
[354] Uitvaard van Marten Harpertse Tromp, ridder, L. Admiraal van Holland, en Zeeland &c.aant.De kruik die werd zoo langh vervarscht,
Met waater haalen, tot se barst.
Het schip dat bouwt zoo langh de stroomen,
Tot dat het zy om hals gekoomen.
5[regelnummer]
De kryghsleeuw voert zoo langh het swaard,
Tot dat hy sneuvelt onvervaart.
Zoo is die vroome Rotterdammer,
Die, van syn kindsbeen, oorloghsjammer
Gevolght heeft, tot dat hem het staal,
10[regelnummer]
Met eere, omgorde, als Admiraal,
Dat hy omsweide twintigh jaaren,
Ontzielt, op 't bedde van de baaren.
Terwyl syn houwer, in de hand,
't Volk moedight, voor de hut, geplant,
15[regelnummer]
Waar 't yser schrood, en knikkers haagelt,
Zoo werd syn linker borst doornaagelt,
Van een rampsaaligh schutterloot,
Der helden heerelykste dood.
Wat dichter, zal dit, in syn boeken,
20[regelnummer]
Met my rechtvaardigh niet vervloeken?
Maar onverwondert, dat een hand
Dit gruwel wrocht, die 't ingewand
Van haaren Kooningh dorst vergieten,
Waar van de Teemsstroom rood blyft vlieten.
25[regelnummer]
O! oogster sondagh wat een son
Verryst, bedroeft, uit oostens spon?
O! dagh geschaapen, om te rusten,
Wat onrust dryft ghy, langs de kusten?
O! Petten, wat een naar gehuil
30[regelnummer]
Loeit, op uw strand, uit Nereus kuil.
De donder, en de blixemmynen,
Aan 't braaken, uit tweehondert pynen,
Halsstarrigh anderhalven dagh,
Om Engelands of Hollands vlagh,
35[regelnummer]
Saam strydend, konnen 't hart des kykers,
| |
[pagina 605]
| |
Des Scheevlingers, en Beverwykers
Zoo niet, met schrik, beklemmen, als
De neerlaagh van dien strydbren hals.
Nu hanght het hoofd van Neerlands hoofden,
40[regelnummer]
Noch meer bedeest, om dien ontroofden.
Wat schiep de dood des Prins te land,
Ons niet al schaade, twist, en schand?
Wat zal misschien de menschen haater,
De Helvorst, uit den Prins te waater,
45[regelnummer]
Die nu, by saalge helden, leeft,
Niet al fenyns, op Plutoos treeft,
In syn krakeelpot, euvel brouwen,
Om, oover Neerland, uit te spouwen?
Maar ouwe trouwe Batavier,
50[regelnummer]
Laat God de sorgh van 's werlds bestier.
Kom, in den rouw, met my, dien braaven,
En dappren Brielenaar begraaven,
By Delvenaars, in blank albas,
Vol beelden werk, van Fidias.
55[regelnummer]
Men sny geen oude heldendaaden:
De beste, en eigenste cieraaden,
Van Harpertses doorluchten naam,
Basuine een gou gegooten faam.
Om dat gewelfsel fraai zal passen,
60[regelnummer]
Wat afbreuk, dat hy, aan pinassen,
En galeoenen van Leon,
Ook elken zeeslagh, aan Briton
Gedaan heeft, met geweld van vuisten,
Als meest nu hy die roo gekruisten,
65[regelnummer]
Van 't valsch moordaadigh Engeland,
Geblixemt heeft, van Hollands strand.
Men stel daar booven goude kroonen.
Hoe kan men min dat lyk beloonen?
't Is maager loon, van goud, voor bloed,
70[regelnummer]
De dood te kroonen, met een hoed.
|
|