Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 585]
| |
[346] Wanhoop om vruchtverlies, aan de sonne.aant.Broedende Sonne, Goddelyk van glansen,
Die om de Lentkap, hult vergulde kransen,
Maatight uw straalen, van de heete transen,
Tot minder schaade.
5[regelnummer]
Schaade veroorsaakt, van de swarte vliegen,
Die met de groene wolven, in de wiegen,
Knopjes, en bloeisels, uitgebroedt ons driegen,
Met ongenaade.
Deese gedrochten vreeten alle jaaren,
10[regelnummer]
Meest zoo de wolken dikken reegen spaaren,
d'Eere der planten jeughdigh blos, en blaaren,
Van tak, en teenen.
't Sneeuwige laaken flus noch, op de boomen,
Is, als een schaduw, van hun kruin genoomen,
15[regelnummer]
Karsen, en applen zyn om hals gekoomen,
Staande, om te speenen.
Ghy broedt voor Ital, met uw hette, wormen,
Die, eer se vliegen, op den moerby stormen,
Maar die profytlik syde draaden vormen,
20[regelnummer]
Tot kooninghs kleeren.
Maar dit gebroedsel arger dan sprinkhaanen,
Vloeken des Heemels, in de Spaansche graanen,
Snooder dan mieren der Brasiliaanen,
Kan niet dan deeren.
25[regelnummer]
Laaten vry spreeuwen, laaten musschen pikken,
Laat al 't gevoogelt dieftigh karsen slikken,
Hanght slechts de tuinman raatelende klikken,
Het helptse weeren.
Priap, of Moolik konnen dees gespuisen
30[regelnummer]
Nimmer vervaaren, om te doen verhuisen,
Eer op de boomen niet meer valt te pluisen,
Van al 't geblaadde.
Broeddende Sonne, blaakert, met uw straalen,
Teert vry den reegen vaardigh, om te daalen,
35[regelnummer]
Laaten die monsters voorts hun hart ophaalen,
't Is doch te spaade.
|