8 |
ongenaade: zware tegenslag |
10 |
dikken: zware |
11-12 |
d'Eere ... teenen: De jonge bloesems en bladeren van de takken en twijgjes, het beste van de planten |
13 |
't Sneeuwige laaken: als beeld voor: de bedekking van witte bloesem |
|
flus: onlangs, zopas |
15 |
om hals gekoomen: afgestorven |
16 |
Staande, om te speenen: Terwijl ze op het punt stonden vrucht te zetten (wnt xiv, 2736-2737) |
17 |
wormen: nl. zijderupsen |
18 |
vliegen: nl. als vlinders |
|
stormen: ‘tekeergaan’ |
20 |
kooninghs: koninklijke |
21 |
dit gebroedsel: nl. de rupsen van de swarte vliegen bij ons |
22 |
Vloeken des Heemels, in de Spaansche graanen: Die een door de hemel opgelegd verderf zijn in de maïs. ‘Spaanse tarwe’ is maïs (wnt ix, 101 en xvi, 989). |
23 |
Snooder: Schadelijker, Funester |
|
mieren der Brasiliaanen: nl. de suikermieren (Formica saccharivora), zeer schadelijk voor de suikerplantages in Brazilië (vgl. wnt xvi, 498) |
24 |
Kan niet dan deeren: Geeft alleen maar schade |
25 |
Laaten vry: Het mag dan zijn dat ... naar hartelust |
26 |
dieftigh: op diefachtige wijze (wnt iii, ii, 2526, deze plaats) |
27 |
klikken: vgl. wnt vii, ii, 4037, deze plaats: ‘Ratelend voorwerp als vogelverschrikker’ (hapax) |
29 |
Priap: de vruchtbaarheids- en tuingod Priapus gold ook als een vogelverschrikker (Horatius, Satire i, viii, 1-7) |
|
Moolik: een molik of molok, een vogelverschrikker (de naam wordt wel verondersteld terug te gaan op de bijbelse Moloch, wnt ix, 1035-1036) |
|
konnen: kunnen |
30 |
vervaaren: aan het schrikken maken |
|
om te doen verhuisen: om ze te laten weggaan |
31 |
pluisen: ‘plunderen’ en ‘peuzelen’ (wnt xii, ii, 2854-2855) |
32 |
't geblaadde: 't gebladerte (vgl. wnt iv, 423: geblaad, bijvoeglijk naamwoord) |
34 |
Teert vry den reegen vaardigh, om te daalen: Laat gerust de regen, die op het punt staat te vallen, verdampen (door die te ‘verteren’) |
35 |
voorts: ook verder maar |
36 |
't Is doch te spaade: Het is (nu) toch te laat |