Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 540]
| |
[319] Sorgeloos leeven.aant.Myn ziel, 'k ontfingh dit kranke huis,
Uw herbergh, een te lastigh kruis,
Om, door de wilde baaren
Des werlds, voor seekren tyd, te vaaren.
5[regelnummer]
Ik weet, hoe meenigh jaar, en maand,
Onseeker zyn, door zee, gebaant:
Hoe langh ik noch zal doolen,
Blyft, aan myn menschlikheit, verhoolen.
De schipbreuk is my eens voorseit.
10[regelnummer]
Waar toe dan yver aangeleit,
Om 't schip zoo recht te stuuren?
Hoe slyt ik zoo veele angstige uuren?
Waar toe myn lust een perk gestelt,
En als, met banden, staagh beknelt?
15[regelnummer]
De wellust lydt geen toomen:
Maar soekt het veld, en vrye stroomen.
Sa, mannen, laat ons vroolik zyn,
Swelgh van den Baccherachschen wyn,
En mest uw lekkre buiken,
20[regelnummer]
Uit schootels, en vergulde kruiken.
Waar toe te slooven nacht, en dagh?
Wees lustigh, wyl 't u beuren mach.
Ciert Bacchus hoofd met kransen,
En singh, om op de stem te dansen.
25[regelnummer]
Zoo juichte dat trots reusgeslacht
Des werrelds, in de vloed versmacht,
Van 't alverdelgend bruisen
Des afgronds, en der Heemelsluisen.
Het braste, tot den lesten stond,
30[regelnummer]
Niet schroomigh, voor dien grammen mond,
In vloeken uitgebrooken,
Meer dan een eeuw te voor gesprooken.
Schop alle sorgen, met den voet.
Hy is een bloed, die anders doet.
35[regelnummer]
Wat tyd de Gooden gonnen,
| |
[pagina 541]
| |
Waardeert, als zoo veel uitgewonnen.
Met onse dood is alles dood.
De naasaat teert, wat ooverschoot.
Zal doch het schip versinken,
40[regelnummer]
Zoo laat ons taaflen, drinken, klinken.
|
|