Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
[287] t'Huisblyvens beede, aan Jan Druivestein, te Venecie.aant.Vriend Druivestein, de speelens reis beslooten
Ter jacht, langs uw gehuurden hof,
Te Dole, geeft my smeekens stof,
Op rym, om die waar 't mooglik om te stooten.
5[regelnummer]
Zoo reeden, op geseggelyke sinnen,
Mach hebben plaatse, om wat gehoor,
Ik twyffel niet, ghy zult het oor
Verleenen, en u laaten ooverwinnen.
Wat wellust kan dit weer, zoo ongestaadigh,
10[regelnummer]
U geeven, in de voogeljacht?
't Is wintertyd, de sonne lacht
Pas eens, het stormt, en reegent ooverdaadigh.
Waar treedt men nu een tree, met drooge voeten,
In kleijigh land? zal om een snip,
15[regelnummer]
Een musch te krygen, in de knip,
Uw goede schoe, uw welvaart dat licht boeten?
Zal u het vuur der warme haard versellen,
Wyl ghy, in asch sit, en vermuft,
Als niemand u onleegh vernuft
20[regelnummer]
Den tyd kort, met genoeghliker vertellen?
Ghy hebt de reis acht daagen laaten vaaren,
En of het noch acht daagen viel?
Och! of het viel, zoo loove ik, hiel
Het onweer op, en zou de locht bedaaren.
25[regelnummer]
Dan zouden wy uw lief geselschap morgen
Genieten, waar wy zyn genoodt:
Maar anders hoeft de vriend, om brood
En wyn, voor ons niet komstigh, niet te sorgen.
Het lekkerste zou onse tongh niet smaaken:
30[regelnummer]
Uw soete praatjes zyn de saus.
Ai maak, in 't voorneem, noch een paus:
Wy kunnen ons niet, sonder u, vermaaken.
Wy zullen dit vermaak voor 't leste tellen,
By zoo veel vriendschaps, my gedaan:
35[regelnummer]
Want myn besluit leit wegh te gaan:
| |
[pagina 481]
| |
Wy zullen nooit malkander meer versellen.
Indien ghy ons die beede zult vergunnen,
Zoo blyven wy aan u verplicht,
Als hem, die 't maal heeft toegericht.
40[regelnummer]
Wy dienen u weer, waar wy zullen kunnen.
Ik kon myn rym, en schryven selden achten,
Als dikwils flaauw, en sonder kracht:
Wat of het nu hebbe uitgewracht,
Zal ik van uw verbeeden gunst verwachten.
|