Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |
[218] Toewydinge aan de Vreegodinne.aant.Moeten dan gedichten iemand zyn toegewydt? wien kan ik die beeter
toewyden, dan u? o schoone, en soete Vreegodinne! ik segge u, die in
schoonheit, uit, en inwendigh, uitmunt, booven alle andere Godinnen:
jaa schooner dan de sonne, booven de maane, starren, en alle
5[regelnummer]
Heemelsche cieraaden. De geheele Neederlandsche werld, uit de straalen
van uwe vriendelyke oogen, als een ziele, een ander leeven scheppende,
weet niet genoeghsaam te looven, en te prysen uwe goedertieren, en
milddaadige Godheit. Bysonder, o verquikkende Godinne! de geesten
aller geesten, sich baakrende, in die goude glansen, gelyk de vischen, in
10[regelnummer]
de Zee, lodderen en dartelen, in de spiegelende Sonneschyn, ontvonken,
en swellen in hunne keelen. Geen grooter geesten doorwaaden den
aardboodem, dan die hier door een kittelinge, hen van om hoogh
ingevloeit, met Poësye, en sielbetoovrende maaten, en toonen,
fonteinen alles Godliks wat hen den Heemel ingaf. Onder welken
15[regelnummer]
tweederlei aard weesende, als schelle nachtegaalen, en die men
bastaardvoogels noemt, konnen nochtans geene van beiden werden
weederhouden, van verheught, en dankbaar uit te boesemen uwe
deuchden, en weldaaden. Seeker, by dit lest geslachte dar my bykans
reekenen. En dierhalven gevoelende in my rysen een krachtige gest
20[regelnummer]
van nieuwen Triaakel, gelyk ik daagelyks handel, dewelke geensins
naauw wil zyn beslooten, zoo moet ik uitbarsten om locht te scheppen,
genoodsaakt niet min vroolik, als met eerbiedinge, voor uwe
Goddelyke voeten te verschynen, met deese myne offerhande.
Dewelke, o groote Godinne! hoewel se niet is een Marsus werk of
25[regelnummer]
wydloopende uitbreidinge des krygs der Amasoonen, gelyk andere uw
oovervloeijende werken op offeren, zoo versmaad se nochtans niet.
Ai! versmaad se niet: maar ontfangh dit klein werksken, wanneer het
aan de vlamme gegeeven, door synen rook, en reuk, neevens die van
zoo veel duisend pektonnen, zal beneevelen uwen Heemelschen
30[regelnummer]
throon, om als wierook uwe neusgaaten lieffelyk te bewaassemen. Zoo
langh ik leeve, en uwer gunste deelachtigh ben, zal ik niet naalaaten
uwen Tempel, en Altaaren te eeren, en onderhouden.
|