Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
[183] Op Titus Andronikus. Van Jan Vos. Aan den selven.aant.Een sinryk geestigh dichter nam
Syn oorspronk, van de moeders mam,
En niet van meesters, by de plak,
Het eerste kinder ongemak.
5[regelnummer]
Hier geeft die borst een proefstuk van,
Die wyl men meint, dat hy niet kan,
Dan een gebrooken ruit, of glas,
Toestoppen, als syn ambacht was,
Om dat hy van den schoolschen dagh
10[regelnummer]
Maar leesen, en te schryven plach,
Maakt dat de werld verbaast, en suft,
Wan hy syn staatich diep vernuft
Doet daavren, op het moordtooneel,
Met een zoo Godlik treurgespeel,
15[regelnummer]
Dat Grieken d'eerste schoolmeestres,
En Roome haar vergeeten les,
Daar uit, verwondert, poogen weer
Te brengen, in haar voorige eer.
Hoor, hoe dat Titus trotse rol,
20[regelnummer]
Van schoone, en eige woorden vol,
Zoo braaf ten einde raast, en woedt
Met wraak aan hoogh, en eedel bloed.
Maar wat een God, o groote geest
Heeft uw orakel toen geweest?
25[regelnummer]
Indien Apol een groots gedicht,
Op Hollandsch, geeven wilde, in 't licht,
Hy bracht geen braaver spraak, ter baan,
Dan uwe pen, als Kiliaan.
Zoo strykt men seegen van den tyd,
30[regelnummer]
Die slechtaards achter oover smyt.
Vergeetens euvel swaard berooft
Een geest van geen onsterflik hoofd.
Al snee de freev'lige Tibeer,
Ondankbaar, zoo een smid om veer,
35[regelnummer]
Die, door syn taaije roomerkunst,
Verhoopte 's Keisers grootste gunst:
Uw raamglas buigeloos, en bros,
Leef met uw dicht en naam, Jan Vos.
|
|