Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
[175] Klaghte aan Simon Dilman geneesheer.aant.Toen ghy, o Prins der artseny,
Onafgeraaden ooit van my,
De Beverwyk liet, uit verdriet,
Om 't rotsen, deur het boergebied,
5[regelnummer]
Dat, voor veel sloovernys, uw lyf
Te vroegh den winst gaf van heel styf,
En ghy uw wyk naamt, in den ringh
Aan 't Y, Europes wonderdingh,
Doch in uw oogen niet seer groot,
10[regelnummer]
Naa 't scheen, om dat der sieken nood,
U onbekent, noch weinigh riep:
Zoo sach men, wan men t'uwent liep,
Om bystand, voor uw sieken neef,
Hoe vlughs men quam, en drankjes schreef.
15[regelnummer]
Ik die uw welvaart alsoo seer
Betrachte, en wenschte als eigen eer,
Bad dat uw troostelyk beroep
Mocht wassen met den Amstelhoep.
De goede Heemel hoorde my,
20[regelnummer]
In jaaren min dan tweemaal dry:
Sulks Amsterdam u wierd te groot,
Om loopen, waar men u ontboodt.
Maar nu ontfangh ik minder gunst,
Om uw vermaarde, en drokke kunst.
25[regelnummer]
Uw grootheit maakt, dat kleiner vriend
Nu siek, niet werd, als voor, bedient.
Op dat uw vlyt weer mywaarts groei,
Wyl ik besocht leg, van Gods roei,
Op 't siekbed, hoor ik myn gebeên
30[regelnummer]
Te doen, ghe raadt licht, hoe ik meen.
|
|