Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
[163] Val van Haarlems Flora.aant.Onder zoo veel handgebaaren,
Hondert duisend handelwaaren,
Minder niet, dan 't kleine sand,
Sonder tal, op Katwyks strand,
5[regelnummer]
Is er wis geen roekelooser,
Noch verachter waar, noch brooser,
Dan de Kappadooker bloem,
Die men duisendverwigh noem,
Van ses vlammen, als een prente,
10[regelnummer]
Van 't penceel der vroege lente,
Elk by synen eigen naam,
Met geen titels, klein van faam,
Maar naa Grieken, of Romeinen,
Kooningen, en Kapiteinen,
15[regelnummer]
Naa den tulipant een tulp.
Slechter dan een hoorn, of schulp,
Met heur fraai gemenghde kleuren,
Die veel gaauwe lieden keuren,
Booven Chinaas aardigh glas,
20[regelnummer]
Meest te pronk op lyst, en kas,
Helder wit, met blaauw bestreeken,
Van penceelen, licht van breeken,
Wes het een bekeeven meid,
Met de sin, aan 't hollen leidt.
25[regelnummer]
Maar de geestge schelpen derven,
Op heur onvergaande verven,
Niet vergaande voor de stof,
Stoffen met gewisser lof.
Sy verachten soomerplaagen,
30[regelnummer]
En die 's winters 't land deurjaagen.
Al het snood gewurmte mydt,
Dat het, op dat harde, byt.
't Sparklend blad der tulpebloemen,
Waar op Haarlem flus mocht roemen,
35[regelnummer]
Als op Ryssels weefgetouw,
| |
[pagina 284]
| |
Trouwens weeder drok, en trouw,
Bloeijende, op syn moerajuinen,
Loopt ook, in gesifte tuinen,
Sorge voor de mol, en pier,
40[regelnummer]
En ontellik schendend dier,
Onder 't aardryk, en ontlooken,
Als de Noorder vlammen rooken,
Als veel reegens 't loof verplet,
Of veel Sons, of koude let.
45[regelnummer]
Wie zal ons den vinder noemen,
Den pryseerder van die bloemen,
Uit om geld, van syn gebuur?
't Was een listige Merkuur.
Die zoo veele ryken raakte,
50[regelnummer]
Dien hy ydle beursen maakte,
Dat zoo meenigh kaalen neet,
Die kaasteelen, tot syn leed,
In de lochte winden bouwde,
Dat ontelbre weevers rouwde,
55[regelnummer]
Ruilebuitend spoel, en web,
By den Lombardier Alheb.
Waar men sulke lompe bollen,
Niet slechts telde, maar sach vollen
Goudballansjes, met een aas,
60[regelnummer]
Toegewoogen, aan den dwaas.
Toen men nu ses duisend gulden,
Voor een bloem, gaf, bleeven 't schulden:
Wie geen daalers had gehaalt,
Bleef, met wat papiers, betaalt.
65[regelnummer]
Floraas bloemkroon flus aan 't wassen,
Tot den Heemel, viel in aschen.
Let men op dit bloemendom,
Segh, 't was handel van een blom.
|