Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
[162] Op de Pinxterbloem der straatkinderen.aant.Diogenes gewent, om het sap
Te drinken, uit een popelen nap,
Eens siende, hoe een kind, uit de sloot,
Het waater schepte, in 't hol van syn poot,
5[regelnummer]
Sprak in sich selve, ontsteeken van vuur
Des yvers, zoo de milde natuur
Die middel geeft, met vingers, te leen,
Waar toe dit dingh? en smeet het daar heen:
Ik, als de rest, aan wyser gesangh,
10[regelnummer]
Met voeten, by de dichters, voor langh
Gevonden op een deftigen toon,
Die staadigh gaan, ook enkel gewoon,
's Nachts siende, hoe de dartele jeughd
Den Pinxterbloem, in rympjes, verheught,
15[regelnummer]
Op voeten songh, wat lochter van aard,
Heb strax daar naa myn liertjen gesnaart.
Als, in de lent, de Saters, in 't hout,
Nu hupplen, of Bacchanten, in 't woud,
Of als ik sie de reinimf in 't veld,
20[regelnummer]
Zoo zyn daar toe myn voetjes gestelt.
Wie onderwees het rymen, aan 't wicht?
Lyk ook, als 't zyn raboorden, in dicht,
Om spelden veilt, of sinte Martyn,
Als 't koud werd, singht, om turven en wyn?
25[regelnummer]
Het spoelde nooit, in Focidis dal,
Syn lipjes, met het henghste kristal.
Het sliep niet, op den dubblen Parnas,
Waar deur 't zoo draa een singertje was.
Het leerde niet, als 't extertje doet,
30[regelnummer]
Uit honger, om het kostjen, een groet.
Wie onderwees dan singen, aan 't wicht?
Wie onderwees, na 't quam in het licht,
Het oeffnen van de reedlike tongh,
Met welke 't zoo natuurelyk songh?
35[regelnummer]
Wie is er dan een rechte Poëet,
Die meest den dank syn moeder niet weet?
|
|