Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
[161] De Diemermeir, aan Marten van Halewyn den ouden.aant.Deeglike vaader, weer van rymen swanger,
Soek ik Thalye, die den dikken sanger
Losse, lyk vroemoer, van dat paxken, langer
Te swaar om laaden.
5[regelnummer]
't Parst hem te singen, oover 't meeir van Diemen,
Waar korts de bootsman sweette, by de riemen,
Waar nu de bouwman, met syn groove vliemen,
Ploeght om te saaden.
't Parst hem den boomgaard des fortuins te singen,
10[regelnummer]
Waar we noch kortlinghs zoo veel goeds ontfingen,
Lustigh, en lekker, met de monden hingen,
Aan karsetienen.
Eeven heeft Baarle Prince der Poêeten,
Dankbaar, met dichten, nimmermeer vergeeten,
15[regelnummer]
Sakken vol vreuchde hem, op 't land, gemeeten,
Braaf te verdienen.
O! hoe behaaght my dit dal droogh gemaalen?
Waar in de velden groen, en bloemryk praalen,
Om 't welke, in maaityd, zoo veel nachtegaalen
20[regelnummer]
Den Heemel prysen.
O! hoe plaisierigh spiegel ik myne oogen,
In hoogh omelsde klaare vyver boogen,
Waar in een leeger vischen werd gesoogen,
Die vaader spysen?
25[regelnummer]
O! hoe gereessemt neigen alle boomen?
Appels, en peeren, uit den schoot gekoomen,
Van aardmoorinnen, kussen moeders soomen,
Met roode kaaken.
Kersen, en krieken, die vol nectargeuren
30[regelnummer]
Purperend brillen, onder groene kleuren,
Schaamrige maaghden kontrefeitend, scheuren
Hun volle staaken.
'k Weet niet wat vruchten, hoogh, en laagh van d'aarde,
d'Aarde niet weeligh, en heel smaaklik baarde.
| |
[pagina 281]
| |
35[regelnummer]
Nu swygh de Beemster, van heur vruchtbre gaarde,
Als Edens landen.
Halewyn stelle de Fortuin verheeven,
Konstigh gehouwen, maar men siet se sweeven,
Oover syn akkers, en een schoot vol geeven,
40[regelnummer]
Van soete panden.
Flakkus mach wenschen ouder in Tarenten,
Of 't land van Tibur neer te slaan syn tenten,
Waar dat de Winters, als begonne lenten,
De jaaren stryken.
45[regelnummer]
U, o! beroerde vaader, zoo geslaagen,
Van Gods besoekingh, die u leer verdraagen,
Met Job den heiligh, en die swaare plaagen
Eenmaal doe wyken,
U wensch ik, dat ghe 's soomers, in die weiden,
50[regelnummer]
's Winters met Amstel, stilletjes mooght leiden
't Oovrige leven, en aldus verbeiden
Des Heemels ryken.
|