Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
[160] Weerstuit, aan T.D.aant.Ghy rymde in 't kort, dat Six, die was een langh Poëet,
En seid het schamper, doch na Vondels oordeel wel,
Gelyk men praat. Maar 't zy. Het deed my weinigh leed.
Ik wedde, ik u een fout zal wysen, in 't gestel.
5[regelnummer]
Maar, gaauwert, schoon ghe ses, of seeven reegels schreeft,
Die klaar, en scherp genoegh een spoogen, in den mond,
Ik prys 't, maar niet of ghy wat wonderlyks bedreeft.
Elks tongh byt, van natuur, gelyk een dolle hond.
Een lukkigh opschrift, of een korte spreuk valt licht.
10[regelnummer]
Alzoo voorseide een sot het eind der Switser krygh.
Maar langh, en fraai te zyn, is swaarder, van gewight.
Dat leert uw treurspel wel, welks voornaam ik verswygh.
Toon Vondel dat, indien hy daar verstand in pryst,
Zoo lyde ik dat de straat, met vingren, naa my wyst.
|
|