Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
[158] Rariteiten te koop.aant.Alle stoffe heeft een maakler,
Andersins een vryen kaakler,
Die des Koopmans wille peilt.
Alle stoffe heeft heur venter,
5[regelnummer]
Tot den almanakken prenter,
Tot die swaavelstokken veilt.
Maar nu is, op Hollands stroomen,
In myn handen, stof gekoomen,
Ongehoort, en ongesien:
10[regelnummer]
Niet als quam se, uit verre landen,
Van de west, of oosterstranden,
Uit een landschap sonder liên.
Als een gomboom afgedroopen,
Als een beekjen fyn ontloopen,
15[regelnummer]
Als een duuren bergh ontschaakt,
Als van boomen, of van planten,
Neevens soete waaterkanten,
Of van seldsaam kruid gemaakt.
Neen, se komt, van 't ryk der Britten,
20[regelnummer]
Die niet verder van ons sitten,
Zoo de wind dient, dan een dagh,
Daar men die, om niet, kan haalen,
Of, met weinigh, hier betaalen,
Schoon de son niet duurders sach.
25[regelnummer]
S'is van 't bloed van Kooningh Karel,
Schynende een robyne paarel,
Gloênden ink, en purpre verf,
Steen, en hout, en roode roosen,
Rooder dan het wroegend bloosen,
30[regelnummer]
Om het kooninghlyk verderf.
Wie zal 't maakelampt bekleeden?
Die volght nu geen Judas schreeden:
Want dit bloedgeld dient de wraak,
Om wat houts, en touw te koopen,
35[regelnummer]
Om syn moorders op te knoopen,
| |
[pagina 273]
| |
Of te branden, aan een staak.
Verwers van fluweel, of laaken,
Wilt ghe schoone verwen maaken,
Fyn scharlaaken, karmosyn,
40[regelnummer]
Of de kooninghlyke draghten,
Van de purpre vischgeslachten,
Kostlik, om hun weederschyn?
Gaat niet in de verwekraamen,
Van fortuin, of andre naamen,
45[regelnummer]
Om den duuren koetsjenil,
Luisen van Nieuw Spanjes Inden,
Die ghe doof van kleur sult vinden,
By des Kooninghs strotaâr vil.
Salomon, in al syn praalen,
50[regelnummer]
Kon gepurpert niet ophaalen
Sulken hoogen trotsen gloed.
d'Oester kon daar toe niet helpen,
Uit Sidoniaansche schelpen,
Nu vergeeten, in den vloed.
55[regelnummer]
Schilders van de waapenglaasen,
Gaa niet by die winkelbaasen,
Om den Florentynschen lak:
't Waapenglas sal hier van schynen,
Als de koolen van robynen,
60[regelnummer]
Waar men solfer aan ontstak.
Wyn verkoopers, gaa niet quisten,
Om de bruindoek, by drogisten,
Weinigh ponden, voor veel geld.
Eene drup, als bloed van Santen,
65[regelnummer]
Opgesopt, met neusdoek kanten,
Strekt veel schooner, als se smelt.
Bruigoms soekende juweelen,
Om aan uwe Bruids te deelen,
Gaa voor by den Juwelier:
70[regelnummer]
'k Heb karbonkels, en granaaten,
| |
[pagina 274]
| |
Opgeraapt van Londens straaten,
En koraal, uit heur rivier.
Bisnagarsche fyne steenen,
Ook hoe gloorende, als se scheenen,
75[regelnummer]
Zyn van luister, by dit bloed,
Als de kleine starren blonken,
Toen se moedigh wilden pronken,
By de groote sonnegloed.
Meesters van de metselaaren,
80[regelnummer]
Die, voor 't nieuw steehuis, gaat vaaren,
Om orduin, en marmersteen,
Genueesche berghspelonken,
Of te Bentem afgeklonken,
Duur van inkoop, maar gemeen:
85[regelnummer]
Hoe dus quistigh steen genoomen,
Raad den Raad by my te koomen,
Met wat haast gereekent geld.
Ik heb Jasp, en karneoolen,
Voor doorluchter Kapitoolen,
90[regelnummer]
Dan men sach op Romes veld.
Recht den bouw, op die pilaaren,
Laat den geevel zoo eens vaaren,
In den ruimen Amstellocht,
'k Wed den Hertogh van Florencen
95[regelnummer]
Zoude zyn kapelle wenschen,
Zoo hoovaardigh uitgewrocht.
Waar zyn nu de nette vrouwen,
Die heur beste kaamers houwen
Netter dikwils, dan sich self?
100[regelnummer]
Ik kan alle monden snoeren,
Die zoo pruts zyn, op de vloeren,
Van heur Italjaansch gewelf.
Werkers van de kabinetten
Staak de sandels, violetten,
105[regelnummer]
Of een rooder vremdgewas:
| |
[pagina 275]
| |
Dit wint ceders, dit wint ebben,
Indiaansche houten hebben
Geenen glans, by zoo een kas.
Wil ook imand bloeme kransen
110[regelnummer]
Vlechten, van de rooseglansen,
In den winter, sonder bloem?
England dat in 't schild verkoosen
Hadde roosen, bloeit van roosen,
Nu met recht, tot Karels roem.
115[regelnummer]
Waarom zouden rooselaaren
Karels bynaam niet bewaaren,
Als Narcis, en Hiacinth,
Bloemen van Apol verkooren?
Stuart is een roos herbooren,
120[regelnummer]
En van Jesus hoogh bemint.
O! hoe voel ik 't hart opluiken,
By dees vroege lentparruiken,
Van dat duursaam martelbloed?
'k Wil ook selve wat behouwen,
125[regelnummer]
Om daar konstigh van te vouwen,
Voor Roselle, een roosenhoed.
'k Wil ook mengen van een dropjen,
In een porceleine kopjen,
Ink, aan niemands pen, gewoon,
130[regelnummer]
En daar meede rympjes maaken,
Om die aan de krans te haaken:
Venus krans was niet zoo schoon.
Sie hoe fraai de letters blinken,
Die alree van Karel drinken,
135[regelnummer]
Op dit witte schryfpapier:
Glinstrende, als de sonnestraalen,
Uit een bron, in waaterdaalen,
d'Oogen scheemren doen, van vier.
Al myn rymen schynen dichten,
140[regelnummer]
Nu heur sulke stoffen lichten,
| |
[pagina 276]
| |
Oovervloeit van bloenden ink.
'k Zou schier myns gelyken raaden,
Om de pen hier in te baaden,
Dat hun rymsel ook wat blink.
145[regelnummer]
Wat beleeft deese eeuw Poeëten!
Die men dan alzoo zou heeten.
Werden wy zoo niet gehult,
Vrienden, wat 's er aan geleegen?
Die wat heimliks moeten veegen,
150[regelnummer]
Maaken al ons rym verguldt.
Maar wat sie ik reede tongen,
Dat se slechts een prys bedongen
Voor dat wonderlyke bloed?
Voor dien ink, die verw, en roosen,
155[regelnummer]
Hout, en steenen, die zoo bloosen,
Binnen Londen onder voet?
't Looven, koopers, en het geeven,
Staat er reedlik op geschreeven.
'k Wensche, dat ik maar ontfongh
160[regelnummer]
Dertigh stuivers, sonder dingen,
Vry wat min, dan silverlingen,
Waar sich Judas om verhongh.
|