Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
[157] Engelsche raasernye.aant.I Keer.Elk, dolle Teems, waar langs het sypt, en druipt,
Van Strafforts trouw vergooten bloed,
Dat langs 't gebeent der rechtren d'aarde ontkruipt,
En byt, gelyk sterk waater, in 't gemoed,
5[regelnummer]
Vervloekt dien wreeden luiden slach,
Van uwen byl gebonst, door 's Kooninghs nek,
Zoo luid, dat schoon een ieglik dien niet sach,
De klank liet hen dien niet gebrek.
Waar is een ryk, een land, of stad?
10[regelnummer]
Waar is een Prins, een Heer, of Borger,
Wiens aanschyn niet van verw verschoot, bespat
Van heiligh bloed, van uwen ryksbesorger?
Slaan sy hunne oogen, naa de Zee,
Waar in de Teems sich loopt ontlaaden,
15[regelnummer]
Elk vindt het strand gepurperverwt, o Wee?
En gruuwelt van die daaden.
| |
I Teegenkeer.Ik zal, o stad, o herbergh van krakeel,
Van Wentworts vonnis swygen stil,
En laaten dat gepleit, in syn geheel,
20[regelnummer]
Dewyl ik u, noch my, beswaaren wil.
Ik zal niet voorstaan Karels recht,
Noch doemen, dat die hooghgeroemde Vorst,
Zoo jammerlyk, helaaci, wierd geslecht,
Al trof die slachters byl myn borst,
25[regelnummer]
Schoon my een wyde soutkuip scheidt,
Van England, zynde een ingeseeten
Van Amstel, die syn vlieten rugwaarts leidt
Bedroeft, vol spyts, om dat het heeft gespeeten
Syn waarden Prins, wiens appelboom
30[regelnummer]
d'Oranjekleur voelt oovertoogen,
Van schel bebloedt, uit dien robynen stroom,
Syn Vaaders strot ontvloogen.
| |
[pagina 270]
| |
I Toesangh.'t Zy dan de Kooningh heb de schuld,
En weederstondt de Parlamenten:
35[regelnummer]
't Zy sy van staatsucht op gevult,
Verberghden, in den raad, een deel serpenten:
't Zy Karel, om een vrye kroon,
Was oorsaak, van al 't bloed vergieten:
't Zy dat sy staaken, naa syn throon,
40[regelnummer]
Waar sy hem, door den beul, uitstieten:
't Zy hy den vreede geensins socht,
In schyn van vree te sluiten:
't Zy krygsgeweld een scheuringh brocht,
Toen sich de vree wou uiten:
45[regelnummer]
Dat krygsgeweld, dat 't hand'lend Parlament
Half nam gevaân, en sydich heeft gewendt:
't Leit diep verhoolen,
't Blyf God bevoolen.
| |
II Keer.O Bethlehem, ik wil, op Pindars toon,
50[regelnummer]
Verheffen uwen harpenaar,
Geroepen, van de schaapwacht, tot de kroon
Van Israël, Gods uitverkooren schaar:
Die schoon de valsche Saul, om hem,
Syn vriend, en troost, en landbehoed,
55[regelnummer]
Zoo meenigh reis, te krygen, in de klem,
Had, als een vyand, naagespoedt,
Nochtans de duure Koonings ziel
Verschoonde, toen die, in syn handen,
Op Hachila, en in een holte viel:
60[regelnummer]
Ja, dien het speet, hy schon des tabbaards randen,
En kleeren scheurde, om Sauwels dood,
Met last die Gods gesalfden moordde,
Scherp recht te doen. O! vroomheit waard vergroot,
Van wie se las, of hoorde.
| |
[pagina 271]
| |
II Teegenkeer.65[regelnummer]
Maar och, slonk nu die bittre borgerkrygh,
Met plengingh van dat eedel bloed,
Van Stuart, nooit te sterven, uit den rygh
Der Kooningen, schoon hy zoo sterven moet.
Zoo sterven? als een martelaar,
70[regelnummer]
Klaaght ieders tongh, die al syn leeven pryst,
Vol vreedsaamheits. Wat werd men niet gewaar,
Dat hy voor Godsvrucht noch bewyst,
Sachtmoedigh, in den laatsten stond,
Wan hy gerust de nachtmaal spyse
75[regelnummer]
Ontfanght, en kloek den dood treedt in den mond,
Op dat de Son, vol vreede, aan 't volk verryse,
Is 't mooghlik, uit het duistre graf?
Hoe quam die slagh niet om te keeren
Op 't booswight, en den hals, van die se gaf?
80[regelnummer]
De Vorst wou 't heil niet weeren.
| |
II Toesangh.Maar och! my dunkt daar een fontein,
Die dronken Koonings aard, t'ontspringen,
Als tot een meeir, waar groot, en klein,
Onschuldigen, met schuldigen vergingen.
85[regelnummer]
Die kroon geleedight van haar kruin,
Werd van den stamboom nooit vergeeten,
Al pooght men een gemeenen tuin,
Na Hollands maatstok, af te meeten.
Men pooge, als Rome, met Tarquyn,
90[regelnummer]
Den Kooninghs naam te bannen:
Noch mach dees niet geleeken zyn,
By monsters, en Tirannen.
Verschopt de Schot nu mee den oudsten soon,
Te bitser zal de Taag, de Belt, de Rhoon,
95[regelnummer]
Met elks verwanten,
Hier teegenkanten.
|