Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
[155] Lesse aan het mesje van Roselle.aant.Gaa weer mooi omsilvert mesje,
Naa myn welbemint meestresje.
Gaa uw Joffrouw weer besoeken,
Die u socht, in alle hoeken.
5[regelnummer]
Maar als ghy se sult ontmoeten,
Zoo sult ghy se eerbiedigh groeten.
Eer ghy veel begint te spreeken,
Zoo sult ghy 't gevest bestreeken,
Van myn kusjes, sonder tellen,
10[regelnummer]
Aan heur lipjes soet bestellen.
Met se dan begint te vraagen,
Wie u zoo langh heeft gedraagen,
Waar ghe waart zoo langh verlooren,
Noem my, in den eenenhooren.
15[regelnummer]
Daar heur minnaar heur ter eeren,
U sloot, by syn beste kleeren,
By syn allerliefste panden,
In een kist, met ysre banden.
Vraaght se, waar ghe wierd gevonden,
20[regelnummer]
Dat zal ik heur self verkonden.
Vraaght se, hoe zoo langh gebleeven?
Bid heur, om geen reên te geeven.
Maak myn Engel niet verslaagen,
Want ghe hebt ook rouw gedraagen,
25[regelnummer]
En, in ses geheele weeken,
't Hoofd niet, op de straat, gesteeken.
'k Weet het zal heur sachte sinnen,
Min of meer, ontstelt, gewinnen.
Wil se juist naausiende weeten,
30[regelnummer]
Of er zoo veel weeken sleeten,
Met in 't koffer stip te leggen,
Gaa de ronde waarheit seggen.
Seg ik somwyl u handhaafde,
Als ik mynen honger laafde,
35[regelnummer]
Dat ik smaaklik heur gesontheit,
| |
[pagina 265]
| |
Die my staadigh in den mond leit,
Dat ten minste niet kan schaaden,
Van myn taafelberd gelaaden,
Of uit potten, of van speeten,
40[regelnummer]
Dan bedacht, by alle beeten.
Segh als ik een appel schelde,
Of een ookernootjen pelde,
Of een witte bootram smeerde,
Die gerookte tongh vereerde,
45[regelnummer]
Dat ik alle lekkre smaakjes
Wenste binnen heure kaakjes.
Segh, ik gingh u selve wetten,
Naa men 't eeten af dee setten.
Segh, ghe sneed het seegelgaaren,
50[regelnummer]
Om dit rymvel te bewaaren.
't Zal niet minder heur behaagen,
Dat ik sorge heb gedraagen,
Met den arbeid myner handen,
Voor den roest der ysre tanden.
55[regelnummer]
Want se mach geen leegheit lyden,
Maar gebruikt u staagh tot snyden.
Maar, o glad, en blinkend mesje,
Luister na myn leste lesje,
Dat u seedigh mach geleiden,
60[regelnummer]
Naa ghe van my zyt gescheiden.
'k Weet, en ken uw loose treekjes,
Al uw sneedjes, al uw steekjes,
En dat onder schoon te blinken,
Ghy wel dikwils bloed wilt drinken.
65[regelnummer]
Sneedigh yser, puntigh staaltje,
Doe toch nimmer sulken quaaltje,
Sulken seer, aan 't tenger vleisjen,
Van dat poesligh soete meisjen.
Of zoo onheil mocht genaaken,
70[regelnummer]
Oei, dit schynt myn hart te raaken,
| |
[pagina 266]
| |
Dat ghy, in heur duimpjen, snapte,
Of heur pinkjen slinks onttapte
Swymelige roode droppen:
Laat dit blad de bloedwel stoppen.
75[regelnummer]
Laat dit blaadje 't purper druipen,
Als een dorstigh sponsje opsuipen.
Laat de vuile vloer niet praalen,
Met die eedle bloedkoraalen.
Laat de vuile vloer niet schynen,
80[regelnummer]
Met zoo kostlike robynen.
Kraalen, en robyne vonken,
Schooner, dan uit zeespelonken,
En uit Indiaansche bergen,
Die Europes gronden tergen,
85[regelnummer]
Met hun prachtige juweelen,
Ciersels van de kroonprieelen.
Kom ik dan dit blad t'aanschouwen,
'k Zal er konstigh van gaan vouwen
Vermiljoene braseletten,
90[regelnummer]
En myn erm daar mee besetten.
'k Wed die purpere erremringen,
Fraaijer, om myn ermen, hingen,
Dan, om Venus lief, de glansen,
Van heur schoone roosekransen.
95[regelnummer]
Met dees lesse zult ghe scheiden,
En myn seegen mee geleiden.
Gaa dan mooi omsilvert mesje,
Groet, en kus myn soet meestresje.
|
|