Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
[154] Moed aan het Fransche heeir op den intocht in Vlaanderen.aant.Ontsachtbaar heeir van 't Leelijende ryk,
Dat goude kroon, noch ryksstaf heeft gelyk,
In 't Kristendom,
Onse Amstel bruist, en ruischt, van loutre blyschap,
5[regelnummer]
Op uwen trom,
Te voet, en veldtrompet der ruiteryschap,
Gesprongen, en geswommen, door de vloed
Der Kolme, met een onversaaghden moed,
Diep in het land,
10[regelnummer]
Dat u den wegh niet weigert naa Duinkerken.
Ter goeder stand!
Dat fier bestaan moet meerder voordeels werken.
Sa heldenheeir, wat sien wy heils te moed!
Toon weeder proef van eel manhaftigh bloed,
15[regelnummer]
Trek moedigh aan.
O! Orliens, laat uwe strydbre bende
Het leeger slaan,
Rondom het nest, dat broeinest van ellende.
Dat roofgat, korts noch met den neus in slyk,
20[regelnummer]
Van buuren goed, en bloed, nu trots en ryk,
Der Zeeuwen plaagh,
De swaarste krak van 's geldbanks goude suilen,
En Amstels waagh,
Dat meenich man van eere, eilaas, dee schuilen.
25[regelnummer]
O! Prins, hier heeft uw swaard geen minder lof,
Te kaavlen, om dit waaterstroopers hof,
Dan Theseus hecht,
Of Herkules, in landroof t'ooverstryden,
Kloek afgerecht,
30[regelnummer]
Ghy zult de straat des Oceaans bevryden.
Het past den Vrank van nieuws, als van aalouds,
Te vallen aan, en 't pleegen van wat stouts.
Als Greevelingh,
Een waarburgh van het Vlaamsche strand, kan tuigen,
| |
[pagina 262]
| |
35[regelnummer]
Sints 't, voor uw klingh,
De kniejen van onwinbaarheit moest buigen.
Dat tuige mee des Kataloonjers roem,
Noch varsch geplukt, gelyk een Roosebloem,
Zoo scherp gedoornt,
40[regelnummer]
In wallen, langhs den boord der soute stroomen,
Rondom getoor'nt,
Dat nergens kans geleek ontrent te koomen.
Het Spaansche beest met een versaaghden hoop
Te velde, zal het stellen op de loop,
45[regelnummer]
Voor uw geweld,
Syn halve macht, die Hollands Leeuw wil stutten,
Leit stil, versmelt,
En braadt, in 't land van Waas, in wanne hutten.
Dat rept het maar naa u, of hoofd, of staart,
50[regelnummer]
Strax brult de Leeuw, en houdt het achterwaart.
Die, siende kans,
Ontleegert springht, en plukt, in 't vruchtbaar Vlaanderen,
Een nieuwe krans,
En kapt, al wie hem stuiten wil, aan spaanderen.
55[regelnummer]
Vaar voorts, o Vorst, die Held, die Spanjes vloot,
In Duins beroofde, en in de gronden schoot,
Zal al de kust
Der oopen Zee, met rad beseilde steeven,
Wel uitgerust,
60[regelnummer]
Om toevoer af te snyden, staagh omsweeven.
't Behulp waar mee de ziel in 't hongrigh hart,
Gevoestert, en op nieuws gemoedight werd,
Zal u de Zeeuw
Verscheidelyk, in oovervloed, toevoeren:
65[regelnummer]
Geen naar geschreeuw
Zal, om gebrek, de leegerplaats ontroeren.
De Gooden self, in 't blanke harnas, treên,
En deilen met de Franschen land, en zeên,
Wat tegenweer
70[regelnummer]
Vermach 't gebroed van Arragons geweste?
| |
[pagina 263]
| |
Daar waait, van veer,
De leelivaan, op Mardyks hooge veste.
Vaar zoo al voorts, o Prins, en bouw de poort
Des vryicheits, voor Neederlands geboort.
75[regelnummer]
Zoo sie men 't juk
Op Vlaaminghs hals, van swaare Spaansche telgen,
En al den druk
Van Neerland, tot de wortel toe, verdelgen.
De koopman zal dan in Oranjes vaan,
80[regelnummer]
Met leelien, doen kroonen 's Leeuwen maan,
En slaans rapier,
En stuuren vloot, op vloot, naa Ooste, en Weste,
Met meer plaisier.
De vreede daale, en schik het al ten beste.
|