Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
[149] Op langhduurigen reegen.aant.Hoe stort den Heemel dagh, aan dagh,
Och! boose menschen, slagh, op slagh,
Met emmren, dat de landen dryven?
Het land verdrinkt, men loopt gevaar van self te blyven.
5[regelnummer]
Gods reegenboogh is wel een wis
Erinster syn's beloftenis,
Naa 't leschen van dien gloênden tooren,
De werreld in een zee niet meer zou gaan verlooren:
Dies hiel 't heele Al syn tweeden stand,
10[regelnummer]
Niet meer verganklik dan door brand:
Maar Faro moest den dood inslorpen,
En allerheilgen vloed dronk vollikryke dorpen.
Die ooverschoone bonte boogh,
Veelverwigh scheemrende, in het oogh,
15[regelnummer]
Van groen, en goudgeel, en scharlaaken,
Kan, naa een langh verlangh, verdrieten, of vermaaken.
In 't voorjaar saagen wy haar schyn
Een blyschap voor de lent, te zyn.
Haar volgde soet, en maatigh druipen,
20[regelnummer]
En son, by beurte, om 't saad, uit d'aarde te doen kruipen.
Maar 't koude reegnen week, aan week,
Op weiland, graan, en ooftgequeek,
Verslenst, vernielt den soomerseegen.
Ons Neerland lykt Brasil, gequelt van winterreegen.
25[regelnummer]
De boer, vol hoops korts, staat bedodt,
Syn landvrucht leit, op 't land, en rot,
Syn eenden lobbren, langhs 't gesaaide,
En quaaken, waar hy songh, wanneer hy voormaals maaide.
De koei, nu ongewoon de schuur,
30[regelnummer]
Balkt treurigh, luister, och! hoe suur,
Moet aan het hongrigh beest wel vallen,
Haar melk te melken uit de leeghgegeete stallen?
De turfpont, by syn baggerturf,
Indien se niet geheel verdurf,
35[regelnummer]
Betreurt de ruggelinksche daagen.
| |
[pagina 254]
| |
De tuinman staat om boom, en beddevrucht, verslaagen.
Hy wacht nu, van den wyngaard rank,
Geen andre druiven, dan heel wrank,
Meloenen, Persiken, en peeren
40[regelnummer]
Geswollen, sonder son, van waatersucht verteeren.
O wat al suchters! maar wie sucht,
Dan om verlooren tyd, en vrucht?
Men wyt het landgequyn den reegen,
Maar niemand leit de vloek, op oorsaaks schaal, te weegen.
45[regelnummer]
De suivre Heemel siende ons aan,
In slyk gewentelt, en vergaan
Van sonden, wil, vol meedelyden,
Met deese plaaster van meer quaalen, ons bevryden.
Lyk een ervaaren Sirurgyn
50[regelnummer]
Een arm, of been, van swart fenyn
Doorkroopen, tydigh af doet setten,
Om 't ongevoeligh vuur 't voortkruipen te beletten:
Zoo sette God de vruchten af,
Uit liefde, al was 't een swaare straf,
55[regelnummer]
Op dat de kanker, van de goedren
Gesneeden, suivren mocht de leeden der gemoedren.
Zoo dit verlempen ons genas,
En dat in 't goed, dat oovrigh was,
Van vleisch, geen vonkje blijft verhoolen,
60[regelnummer]
Dat eerstdaaghs, in de ziel, ontglimt, aan klaare koolen:
Zal 't nat, dat licht gevonnist waar,
Gelyk een drooghte, voor dry jaar,
Opdroogen, en met damp verdwynen.
Sie westwaarts slaaven op, de Son, in 't Ooste, schynen.
|
|