Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
[147] Kroone des deughds.aant.Een ziel, waar in de deughd standvastigh woont,
Wykt voor geen blaam, hoe seer se werd gehoont:
Dies werd se jongst, met heerlykheit gekroont,
Tot hartseer des benyders.
5[regelnummer]
Aan veelen jeukt het oor naa ydele eer,
Omschaaduwt, in een Kooningh, Prins, of Heer,
Of jaaght men deuchd 't is kort, men valt ter neer,
Als al te heeve stryders.
't Aanloksel van die oovermomde lust,
10[regelnummer]
En 't langh verdriet des Godvruchts, sonder rust,
Sien 't heiligh vuur dier gaave ras gebluscht,
In waggelende geesten.
Gelyk een schip, dat naa een schoone ree
Wil seilen, doch om 't buldren van de zee,
15[regelnummer]
Voorts flaauw, naa strand verseilt, en barst, in twee,
Ten beste der tempeesten.
Klein is 't getal van die de goede God
Zoo gnaadelyk bestraalt, en in syn rot
Verkiest, daar elk, met hem, kloekhartigh knot
20[regelnummer]
Den palm, op heereweegen.
O saaligaard, ja meer dan drymaal is
Hy saaligh, die in deese aanvechtenis
Den deughdringh nooit, gelyk een Held, steekt mis,
Maar eeuwigh draaght den seegen.
|
|