Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
[136] Beklagh oover de schierlyke en ongesiene dood mynes vaaders. Aan myne oogen.aant.Mismoedige oogen, wat geween
Ontvloeit uw kliertjes, niet alleen
Om uwes lieven Vaaders sterven?
Maar d'onverhoedsheit van die pyl,
5[regelnummer]
Zoo schaadelyken doods, terwyl
Ghy Vlaandren ginght benieuwt doorswerven?
Wien schryft ghe toe uw ongelyk?
Wanneer ghe 's nachts, uw Vaaders lyk,
In 't voorhuis, in de kist, saaght leggen:
10[regelnummer]
Was 't toen niet beeter, 's daaghs daar aan,
Die winterreis te laaten staan,
En, aan 't geselschap, op te seggen?
Wanneer u, t'Ypren, weer die dood
Verscheen, en ghy uit slaap verschoot,
15[regelnummer]
Was 't toen niet best weerom te vaaren?
Te Ninef deed ghy wel verhaal,
Van droomen, voor de derdemaal,
Maar met zoo quam 't de dood verklaaren.
O droeve doodt! waar alle slach
20[regelnummer]
Van droefheit niet by haalen mach,
Voor my, ook jongh, en onbedreeven:
Die eerstelingh van tien, wel dien,
Naa weeuw, en weesen om te sien,
En self mistroostigh, troost te geeven.
25[regelnummer]
O dood! wat maak ik nu te huis,
Waar 't stroomt, en ruischt, gelyk een sluis,
Van traanen, en geduurigh karmen?
Ik suffe, en weet niet wat ik doe.
Myn God hoe treft my deese roe!
30[regelnummer]
Myn God wil myner u ontfarmen.
Zoo vroegh, in eenen oogenblik,
Te stikken in een hartestrik!
Gelyk een ruiter kloek geseeten
Getroffen van een gootlinghschoot
35[regelnummer]
Uit synen saadel stort mors dood!
| |
[pagina 234]
| |
Hoe kan? hoe kan ik dit vergeeten?
Och Vaader! wat waar ik gerust,
Indien ik u noch had gekust,
En ghy my meede, met uw seegen?
40[regelnummer]
Och had ik maar uw oogen vel
Gelooken, als, op Israël,
De droeve Josef heeft geleegen!
O wyse Keiserlyke vrouw!
Dat uw te voorgedroomde rouw,
45[regelnummer]
Van Cesars dood, en syn kleinachten,
My tot geen dieper opmerk brocht,
Nu laaci, al te laat bedocht,
Wroeght, sonder einde, in myn gedachten.
Zyn droomen dan altyd bedrogh?
50[regelnummer]
Het teegendeel dat bleek genogh.
Och! of se naamaals nooit bedroogen,
Wanneer ik, by myn Vaader, ben,
En lessen opneem, met de pen,
Op dat se my niet meer ontvloogen.
|