Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
[126] Op de soete stem van Susanna le Fever.aant.Aimy! waar vaar ik heen?
Wat kittelt dus myn sombere ooren?
Susanne, ai swygh, myn ziel raakt op de been,
En dryft op zoo veel galmvreuchds in bekooren.
5[regelnummer]
Ai swygh, Susanne, of ik werd gek,
Daar 't singen plagh te heilen zulk gebrek.
Waar ben ik? op Parnas
Van Febus, en de Sanghgodinnen?
Gestreelt, by dit geboomte, aan Amstels plas
10[regelnummer]
Van nachtegaals, en soete meireminnen,
Die als verlokt, niet sonder nyd,
Nu luisteren, dan singen fraai om stryd?
Soet sielryk elpenbeen,
Musyk, om heemelvolk t'onthaalen,
15[regelnummer]
Wat is er, in die pyp, zoo ongemeen,
Dat uwe stem doet hoogen, en doet daalen,
Zoo fraai geeenkelt, dat de toon
Van ieder woord, gelykt een duisendschoon?
Zoo schoon songh niet die maagh,
20[regelnummer]
Die Jefta gingh te moet, haars vaaders
Te hof keer, van syn vyands neederlaagh,
Bejuichende, op der helden seegeraaders:
Syn hart wierd niet zoo soet ontroert,
Als 't myne, uit my, ik weet niet waar gevoert.
25[regelnummer]
Klonk't juichen van de stem
Der eeuwige volmaakte schaaren,
Wanneer Gods heil, by 't saaligh Bethlehem,
Verbreidt wierd, aan hen die het vee bewaaren,
Klonk schooner zoo een Engelkeel
30[regelnummer]
Der sangren, uit Gods schaatrend Sonprieel?
Ulisses bind my ras,
Myn geest verdrinkt by dees Sireenen,
Of stop myn oor, voor 't luistren, dicht met was,
Ik ben niet meer dan ghy van doove steenen.
35[regelnummer]
Jaa, schoon ik waar een harde klip,
Die Orfeus volgde, ik volgde deese lip.
|
|