Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
[124] Brandmerk, aan Niklaas Follyn.aant.Liep dan die boef, die schelm Follyn,
Naa Rotterdam, wegh, sonder spreeken,
Om voor den wind, met een gereeden pyn,
Naa Normandy, door zee te steeken?
5[regelnummer]
Is hy geen boef, geen schelm, geen dief,
Die in een heime kunst ervaaren,
By schrift verplicht, ten orber, en gerief
Van goede liên, voor dry paar jaaren,
Het arbeidshuis, om hem gekocht,
10[regelnummer]
Aan hem vertrouwt, dorst gaan besteelen,
Ontvliên, eer hy den halven dienst volbrocht,
En andren, met die konst, bedeelen?
Geen Kandiot, die loogens suigt,
En valsheit, in syn pap, leert eeten,
15[regelnummer]
Noch Nylenaars, die, naa d'aaloudheit tuigt,
Den diefgod eeren in 't geweeten,
Verbonden aan een goeden heer,
Van wien se meerder deuchd genooten,
Dan al hun dienst, en trouwelykste leer
20[regelnummer]
Kon gelden, hem zoo trouwloos snooten.
Waarom, waarom, rechtvaardigh lot,
Liet ghy de Maas hem niet verklikken?
Of liever zulk een schelmen ooverschot,
In haare waaterdarmen slikken?
25[regelnummer]
Maar hobt, en tobt de vlugge pyn
Niet noch, in d'engte, op Noordens peekel
Gegolft voor by den toegewelden Rhyn?
Zoo schud dien ongevoelgen reekel,
Ghy barse Suid, en norse Noord,
30[regelnummer]
Met dwarsche bulderingh ontstooken,
En slingh hem dat hy suisebol langs boord.
Ghy stuivende Oost, en West doe rooken
De deiningh van de gramme stroom,
Uit vollen aams geblaase kaaken,
35[regelnummer]
Waar van de mast, en groove denneboom,
| |
[pagina 218]
| |
In Beemens dichste boschen kraaken.
De Son verduistre syne kar.
Een mist vol stanks ryse, uit de baaren.
's Nachts scheemre geen dan d'ondergaande star
40[regelnummer]
Orion, schriklik voor die vaaren.
O wat gejammer! wat misbaar
Zal weersyds, van den steenen hoofde,
Weergalmen, wyl het breeksiek zeegevaar
Het schip en goed, en menschen roofde?
45[regelnummer]
Maar neen: een deughdelyke ziel
Gescheept by tien geswoore fielen,
Is machtigh dat sy 't heele schip behiel,
Met haar gebed voor God te knielen.
Veel traager is de goede God,
50[regelnummer]
In 't overromplen van een quaaden:
Om dat hy tien, die vierigh syn gebod
Gehoorsaam zyn, niet wil beschaaden.
d'Oprechte schipper, en die 't stuur
Bedwinght, met eerlike matroosen,
55[regelnummer]
Onkundigh van dees euvele natuur,
Behoeden eenen Goddeloosen.
Maar zoo veel wraakvloeks bits gescherpt,
Van veelerlei bedrooge zielen,
Als daagliks elk, o schudde, naa u werpt,
60[regelnummer]
Vervolgende u voorvluchtge hielen,
En d'ongestrafte tweestryds moord,
In Vrankryk, by Parys, vergooten,
Die spaaren u voor mik, en galgekoord,
Of staal, om door den hals te stooten.
65[regelnummer]
De Zeebuik is te fraaijen graf,
Om raavenaasen te begraaven.
Den Heemel dreigt u, met veel swaarder straf.
Gaa heene langs de werreld schaaven:
Al gaat de traage straf te voet,
70[regelnummer]
Gelyk een kreupel wyf op krukken,
Sy komt, en wreekt verplenght onnoosel bloed,
En dievery, en schelmestukken.
|
|