Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier–
[pagina 214]
| |
[123] Troost aan Sirikzee, oover 't verlies van Pieter Wittewrongel, Kerkenleeraar, hier beroepen.aant.O Sirikzee, de burght van 't eiland,
Beroemt, om dat uw heilge vlam,
Zoo yvert, om den waaren heiland,
Gekruist, als een onnoosel lam,
5[regelnummer]
Al schiet die Son geduurich straalen,
Wie loochent, dat uw yvrich koor
Een glans des hoofdkerks voelde daalen,
Toen 't Wittewrongels Son verloor?
Die, als een pyler van uw tempel,
10[regelnummer]
En saus der kerkenraad,
Braaf laat den naadruk van den stempel,
Die Jesus liefde lieflyk braadt.
't Besaanryke Y wil gaarn bekennen,
Dat haar Godsdienstigh sielenschip,
15[regelnummer]
In zee, op zoo een stuurmans mennen,
Min vreesde, voor een blinde klip.
Hy breekt de locht met pek behangen,
Gelyk de Son de duistre mist,
En licht, aan die, in groot verlangen,
20[regelnummer]
Schier hadden d'echte streek vermist.
Hy toont hen 't spoor der saalge baanen,
Dat als een ruige doolhof, swart
Van klippen, door veele ommelaanen,
En storm, ten eind bevaaren werd.
25[regelnummer]
Hy deilt op reis geen schaarse maaten,
Noch maager schipperlyk rantsoen:
Maar oovervloeit, uit volle vaaten,
Om graage sielen mee te voên.
Syn gulde mond ontsypt een Wrongel,
30[regelnummer]
Die puik van Nectargeur verkleint.
Syn heemeltongh smeert salf, en ongel,
Om 't hart, in sondich bloed ontreint,
En van een scherpen pyl geschooten,
Uit 's onderaardschen vyands ryk.
35[regelnummer]
Ambroos, het brood der Godgenooten,
| |
[pagina 215]
| |
Heeft by dees seegen geen gelyk.
Dat Innocent syn myter stutte,
Op synen giergen aflaats koop:
Dat Arremyn, dat Luther dutte,
40[regelnummer]
En Menno met syn Weederdoop.
Socyn vermindere Messias
Voldoeningh, tot syn eeuwge schaa,
Dien Judas stam, uit Esaïas,
Zoo steegh beklaaglik, wacht te spaa:
45[regelnummer]
Wy sien in veelerlei gesintheit,
Van droomerye, en boos gescheur,
De boosheit, en der menschen blindheit,
En vinden 't pad, na 's Heemels deur,
Als Pauwels brief, te Room, geschreeven,
50[regelnummer]
Naa Salem, aan 't Hebreeuwsche bloed,
In d'oude kerk, net werd ontweeven,
Van 't hoofdscheel af, tot op den voet.
Met wat gelaat, van wysheit, klinken
De preeken van dien luiden mond!
55[regelnummer]
Elk looft hy slet d'Apostel blinken,
Zoo als hy waarlik sprak, en stond,
Vrymoedigh, van God, ingeblaasen,
Voor 't heidensch Cesareesche hof:
Daar Festus uitriep, dit is raasen,
60[regelnummer]
O Paul, ghy dwaalt van wyse stof.
En daar Agrip orakelachtich,
Ontroert van geest, borst uit, o man,
Ghy raakt ons ingewand, zoo krachtigh,
Dat wy schier Kristus neemen an.
65[regelnummer]
Metaale tongh, doordringh uw spraaken,
Uit saalicheits verborgen licht,
Wie voelt syn nierenvet niet blaaken?
My parst ghe tot dit waare dicht.
Heeft 't geestlik Helikon der Zeeuwen
70[regelnummer]
Noch sulk een Kristen Apolloon
| |
[pagina 216]
| |
Te missen, wie van ons dart schreeuwen?
Geen Zeeuwen meer, geen Zeeuwen soon.
Maar licht zal 't land van Zeeland karmen,
O lieve buuren, 't past u niet,
75[regelnummer]
Dat ghy myn kudde, om harders armen,
Verleegen brengt, in zulk verdriet.
O wat al schaade, o wat verliesen,
Wat onvergeetelyke smert!
Was, aan ons vee, uw laatst verkiesen?
80[regelnummer]
Nu, ai getrouwe broeders, werd
Niet duldeloos. Niet gansch verlooren
Uw lief geweesen harder schat:
Wat Amstel moet, in jaaren, hooren,
Zal loflik werden kort omvat,
85[regelnummer]
Op wit van ou' vermaalde doeken,
Met harssigh swart van Kosters staaf.
Dat kont ghy, in een week, doorsoeken.
O makkelyke drukkers gaaf!
|