Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
[120] Afscheid aan myn rymen.aant.Vaar heen myn lieve poësyen,
Met alle hooge, en laage tyen,
Op scheepen, met den winkeldruk,
Van achter, voor het waapenluk.
5[regelnummer]
Vaar heen, met alle vier de winden,
In meenigh boekenkraam te vinden.
Vaar heen, die 'k voor myn kinders hou.
Al bondt my nooit geen kerke trouw,
Ghy zyt niet aaterlinks van bloede,
10[regelnummer]
Maar echt, en die ik wel te moede,
Door een leesgierigh oogh ontfingh,
Van geesten, waar ik langh mee gingh.
Ik was niet seeker, hoe veel weeken,
Of maanden mosten zyn verstreeken,
15[regelnummer]
Of jaaren, noodigh tot de draght,
Ik baarde, als ik te passe bracht.
De moeder was myn herssenvoore,
Gelyk Minerve wierd geboore.
Wat is er meenigh ruwe hand,
20[regelnummer]
Waar in dat myn geslacht belandt?
Niet eenen sien ik welgekoomen,
Maar oover schouders aangenoomen.
Men seit, wat een mismaakt fatsoen,
Wat grootse, trotse, dwaase loen,
25[regelnummer]
Wat haanen zyn dit sonder kammen,
Gebulten, scheelen, manken, lammen?
Tien zyn er die een ooivaars bek,
Van achtren met een vingertrek
Naa klepperen, of eesels ooren
30[regelnummer]
Op steeken, als naa domme dooren:
Of zoo een uitgestrekten tongh,
Als, uit een dorstgen hondsmuil hongh.
De werreld krielt te vol van wysen.
Wie zal myn kinders, laaci, prysen?
35[regelnummer]
Heb ik myn kinders dan geteelt,
| |
[pagina 209]
| |
Op dat de vremdlingh met hen speelt?
O tydverdryf! o soet vermaakenl
Ai laat u lydsaam van elk laaken.
Mischien werd met myn herssendrek
40[regelnummer]
Geschildert sommigh gouden trek.
Niets zoo onnoosel, op der aarde,
Of 't heeft een stichtelyke waarde.
|