Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
[117] Dankbaarheit, en afscheid aan 't Spa.aant.Tweehondert tachtich huisen vak,
Bedrieght de hooghte niet myn tellingh,
Twee kerkjes, en een kloosterdak,
Tweemaal bebeekte omberghde dellingh,
5[regelnummer]
Korts bosch, nu in een goede locht,
Op wortlen van dees rots gegeevelt,
Die, hoe hardnekkigh, dikwils krocht,
Als storm syn klemmende eiken kneevelt:
Arm, roemryk Spa, zoo wyd geroemt,
10[regelnummer]
Als 't Prinsdom van de Luikenaaren,
Niet om de werldkloot wierd vernoemt,
Om uw gesonde waateraâren:
Ik scheide naa 't lief Vaaderland,
Naa neegen wel gedronke weeken,
15[regelnummer]
Geholpen aan de beeterhand,
Van prikkelende miltgebreeken.
Wat wilt ghe voor getuigenis
Van reede dankbaarheit verwachten,
Van een verplicht, en bly gewis,
20[regelnummer]
Voor 't weederbaaren myner krachten?
Een Kooningh, of een Kooningin,
Of ryker, dan men my mach peisen,
Die naa Lorettes kluisgodin,
Of vrouw van Scherpenheuvel reisen,
25[regelnummer]
Elk door mirakelen vermaart,
Die nergens zoo, als daar geschieden,
Gaan met een kroon, of roosegaard
Van goud, om haar die aan te bieden,
Voor merklik heil, door kunst ontfaan,
30[regelnummer]
In geen geneeseloose quaalen:
Maar 't wonderwerk, aan my, gedaan,
Is grooter, wat zal ik betaalen?
Al zyt ghy schaamel, schaars van geld,
Noch goud, noch silver zult ghe vraagen,
35[regelnummer]
Dat heeft uw armoe self getelt,
| |
[pagina 200]
| |
Met hondert Patakons geslaagen,
In Braband, Spanjes Hertoghdom,
Aan Heer dien gieriger geneeser,
Dien pracher, op dat hy alom
40[regelnummer]
Vereeren zou den wydsten leeser,
Met druk, in d'algemeine taal,
Den lof, en deughd van uwe quellen,
Die in Ardennes hier viermaal
Om 't heilsaamst uit den boodem wellen.
45[regelnummer]
Waar op de werld, van alle kant,
Met sieken, herwaards aan zou vloeijen,
En ghy, zoo 't Gasthuis van elk land,
Mocht voor die renten heerlik bloeijen.
Gelyk ghe jaarliks meer besocht,
50[regelnummer]
Staagh uitdyt, en van flesseseegels,
Langs 't dorp drypoortge muuren wrocht,
En weegen dekt met rotseteegels.
Gelyk het borgertal vergroot,
't Bosch, als de goudeeuw, sonder paalen,
55[regelnummer]
Nu van den Keurvorst toegeloot,
Elk doet syn eigen houten haalen.
Sulx dat uw oudren, uit hun saad,
Eer 't vierde lid verhoopen derven,
Een stad, waar nu een dorpje staat,
60[regelnummer]
Waarom de nyd noch zal besterven.
De puike heilbron van Isier,
Van Stavlo, of den Malmedyer,
Kreegh andersins die hoofd laurier.
O loosheit van dien beursesnyer?
65[regelnummer]
Het kostelykst, en aangenaamst,
Besluit ik dan, in faam, geleegen,
U nutter, en myn beurs bequaamst,
Ook tot de Poësy geneegen:
De Poësy, die door haar kunst,
70[regelnummer]
En hel basuin, van Dafnes loovren
| |
[pagina 201]
| |
Omkranst, den grootsten naam, en gunst,
Om 's Heemels einden kan veroovren.
Met zulken kroon zy dan gekroont
Zoo meenigh bron, als hier in 't rond leit.
75[regelnummer]
Ik niet loongierigh keer geloont,
En wensche aan u, en my gesondheit.
|