Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
[109] Wild tuilken, aan Raimond de Smeth.aant.De Smeth, die ryk de koopmanschap,
En sorgbre handelingh laat vaaren,
Om 't oovrigh deel der gryse jaaren
Gerust te daalen, van den trap
5[regelnummer]
Des leevens, dat vol smert, en woelery,
By veelen gaat onnuttelyk voor by
O soomerbuurlingh langs de Vecht,
Zoo schoon, met hooven, en palleisen
Bebouwt, vermaaklik voor die reisen,
10[regelnummer]
Na 't Muider slot, nu krom, dan recht,
Haar soeten vliet afschietende ter zee,
Gelyk de Brent, in 't sout, om Markus stee:
Ik ben geen tuilken uit uw hof,
Die net besaait, van hoovenieren,
15[regelnummer]
Syn bloemen voortbrenght goedertieren,
Van alle slach, tot 's meesters lof,
Wan verwe, en lucht, bejaarden, of de jeuchd,
Den neus, en 't oogh verlustight, en verheught.
Ik ben van uwen Neef vergaart,
20[regelnummer]
In 't Bosch Ardennes, en de weijen,
Schraal tierende, op 't geberght van keijen,
Milddaadigh van natuur gebaart,
Na hy van 't Spa, om syne miltepyn
Te heilen, dronk Geronsters kristallyn.
25[regelnummer]
Merk myn verscheiden reuk, en kleur,
Meer dan met tachtich eige naamen,
Die meenigh bloementuin beschaamen,
Verciert met weingerleije keur,
In Holland al te kostelyk geplant,
30[regelnummer]
Ontbooden uit geen naageleegen land.
Van sulk aanloklik veldgewas
Weet Koridon een krans te vlechten,
En die syn lief, om 't hoofd, te hechten,
Wyl sy de schaapjes hoed, in 't gras:
35[regelnummer]
Dat bly cieraad behaaght de harderin,
| |
[pagina 187]
| |
Voor sorglik goud, op Medens Kooningin.
Gelyk ik van zoo meenigh steel
Gesneeden, tot een niet verslense,
Zoo gaat het met den broosen mensche,
40[regelnummer]
De dood die grypt hem by de keel.
Het menschdom is niet anders dan een blom,
Die in syn jeughd vergaat, of ouderdom.
|
|