Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
[105] Ter eere van de fonteine Geronster.aant.Ik had, geloof nakoomelingh,
Al luidt het seldsaam, wat ik singh,
Ten suiden met achthondert schreeden,
Ruim verder, dan de Savenier,
5[regelnummer]
Van 't Spa, haar heilige rivier
Begint, den Donderbergh betreeden:
Was neergeleegen moe, en mat,
Langs eikloof, by Geronsters vat,
Met Naamer, en Dinantsche steenen,
10[regelnummer]
Door 's Brandenburgers Kaamerheer,
Voor heil, gekroont met zulken eer,
Los in een soeten droom verdweenen.
Zoo als der dichtren God Apol,
Omlauwert, uit het Pitisch hol,
15[regelnummer]
Verscheen, in heldre morgenstraalen.
Syn gulde rechter hiel een lier,
En syne slinker blauw safier
Gewrocht, als Ganimedes schaalen:
Hoe meenigh once, als 't Musental,
20[regelnummer]
Met Febus maakt, scheen dat kristal
Van vloeijende metaal te draagen.
Hy schepte tienmaal, uit de bron,
En schonk my dat ik drinken kon,
Zoo dikwils sonder eens te vraagen.
25[regelnummer]
Toen dween hy met dat Heemelsch licht.
Ik wakker, lustigh om een dicht,
Ter eere van Geronsters springen,
Begon, op d'elpenbeen klauwier,
De snaaren van myn vadsche lier
30[regelnummer]
Te stellen, en dus op te singen.
O staal'ge, en swaavlige fontein,
Die om u groene wandelplein,
En konst, en kostelyk gemetsel,
Een oopenende swaavelaar
35[regelnummer]
Verliesende, onder een pilaar,
| |
[pagina 180]
| |
Zoo 't waar is, hield een deerlyk letsel.
Meewaarburgh van het vrye Spa,
Van 's oorloghs schendende ongenaâ
Verschoont, als andre dorpen branden,
40[regelnummer]
Om dat ghe, sonder onderscheid,
In volk, van elk quartier verbeidt,
Geneest de stervende ingewanden.
Pelgrimster die schier, als Pouhon,
Langs 't schynsel van Europes Son,
45[regelnummer]
Verreist, in dichtbepekte glaasen,
Wegh schenkende uw gesonden schat,
In meenigh kooninghlyke stad,
Aan rykdom, en gekroonde baasen.
Ghy spant de tweede kroon van vier,
50[regelnummer]
Om heil, voor pyn, in milt, en nier,
Door sweeten, waatren, stillen, braaken.
Wie dan den goudaar blyde vindt,
Die hy verloor, is quaad gesint,
Dart hy uw kroon, om hinder laaken.
|