Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
[104] Ter eere van de fonteine Pouhon.aant.Schoondochter van de swaavlige ysermynen,
O Marktcieraad, hartaâr van 't nieuwe Spaa,
Haar beste bier, haar Klingenberger wynen,
Haar lyfsbeschut voor krankheits ongenaa,
5[regelnummer]
O tweede bron van twee paar heilriviertjes,
In 't wildste van Ardennes Paradys,
Waar koud geboomt schaars galmt van vlugge diertjes,
O eedel nat, misschien ook ruim zoo grys,
Dat ghy voor ink, aan Plinius, verstrekte,
10[regelnummer]
Toen hy alwys de Tongerquel verhief,
Wat fyne tongh was 't, die u eerstmaal lekte,
Met kennis van uw heilende gerief?
Die vroome tongh heeft niemand ooit gesteeken,
Met swart fenyn, haar handen blonken schoon,
15[regelnummer]
En niet bemorst, met een schavotbaar teeken,
Om moord begaan, aan Vaader, Broer of Soon.
Haar kundigh brein doorsnuffelde natuuren,
Ervoer wat, uit uw soete sarpe bron,
Al voor metaal getrokken wierd door vuuren,
20[regelnummer]
En of hun kracht nieuw leeven baaren kon.
Men pryse my Paus Pauwels bruisfonteine,
Of 't vallen van Fraskate, door Ruel,
En Liankoert fraai naagebootst, in 't kleine,
Onnutter dan de kleinste soeter quel.
25[regelnummer]
Ik prys Pouhon, die 't vlekjen der Barbaaren,
Te Spa vergroot, en beetre taalen leert,
Uit elk gedeelt van 't siek Euroop bevaaren,
Zoo draa de Son April den rugh toekeert:
Om walgeloos, uit d'omgekomde randen,
30[regelnummer]
Van blaauw arduin, uit Namens harde myn,
't Safierlyk nat, tot heil der ingewanden,
Gepynight van verscheidelyke pyn,
't Spyte artsenye, en 's apoteekers vysel,
Te drinken, God heb dank, om niet een brysel.
|
|