Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
[52] Op het voorspreekerschap van Abraham Grenier den iongen van Middelburgh, te Angiers verdient.aant.De Zeeuwsche Ceres kroon haar pruik met goudgeele aaren,
Van 't vetste Tarwgewas, sy bralle met die prys,
En doof de Poolsche gloor, en kroonen die uit ys,
En feller frost haar oegst vry maagerder vergaaren.
5[regelnummer]
Die luister scheen te flaauw. Nu kroonen Febus blaaren,
Van heiligh Lauwerier, haar ombeschuimden tuit,
Dewyl uit Themis schoot ambroos van booven spruit,
In haare Koorenschuur, dat geene landen baaren.
Droegh ik niet naa de zee den lauwer van Angier?
10[regelnummer]
Zoo tuigh de Zeeuw, als hy dat rechte brood zal smaaken,
Wat kostlik manna hy besit in een Grenier.
Grenier zoo korts gebouwt, ik sie uw volle daaken
Noch slissen pleitend volk, om kooren schaars, en dier,
En dies op 't Raadhuis, jaa, de Haaghsche solders raaken.
|
|