Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
[20] Op Kersnacht.aant.De groote alryke God, alschepper, eeuwigh licht,
Uit synen saalgen Throon des Heemels sonder paalen,
Wil klein, en schaamel mensch, geschaapen, sterflik daalen,
In 's werrelds duister perk, als een ellendich wicht.
5[regelnummer]
God, die geen Vaader heeft dan God, uit Davids nicht,
Syn dochter suiver maagd, door 's heilgen Geests bestraalen,
Komt, uit de Moeders schoot, den wondren eernaam haalen,
Van Vaaderloose soon, aan ouderen verplicht.
Hy schreit, hem noopt de kou des winters sonder kleeren,
10[regelnummer]
In Krebbe, en Ossestal van Bethlems arme vlek.
Hy geeft sich Kristus naam om Kristnen te vereeren.
Dit lydt hy alles, om het erffelyk gebrek,
Op 's menschen ziel gelaân, van onsen hals te weeren,
Op dat de vreuchde Son der Heemlen ons bedek.
|
|