toelichting |
Het sonnet staat op p. 11 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
alryke: opperrijke, oppermachtige |
2 |
Uit: Vanuit (afhankelijk van Wil [...] daalen, r. 3) |
|
sonder paalen: zonder grenzen, eindeloos |
3 |
klein, en schaamel mensch, geschaapen, sterflik: als een nietig, armzalig, geschapen en sterfelijk mens (vgl. het antithetisch verband met r. 1) |
4 |
perk: afgeperkt gebied (i.t.t. de hemel sonder paalen) |
5 |
uit Davids nicht: geboren uit Maria, nakomelinge van David |
6 |
Syn dochter: Maria is immer ‘een kind van God’ (vgl. de paradox met uit Davids nicht, r. 5 en die met uit de Moeders schoot, r. 7). |
|
bestraalen: neerstralen (op haar) |
8 |
aan onderen verplicht: dwz. die toch een verplichting tegenover zijn ouders heeft (nl. tegenover Maria en Jozef, vgl. bijvoorbeeld Lukas 2:51) |
9 |
noopt: nijpt, steekt (wnt ix, 2156) |
11 |
om Kristnen te vereeren: dwz. om Zijn volgelingen te begenadigen met de naam van christenen |
12 |
het erffelyk gebrek: de erfzonde |
13 |
gelaân: geladen, rustend |
|
van onsen hals te weeren: dwz. niet aan ons te doen vergelden |
14 |
bedek: volkomen verlichte |