Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 275]
| |
Hoofdstuk VIII. Recapitulatie.EN nu willen we nog eens in enkele korte antithesen saamvatten wat gezegd is of in het gezegde opgesloten ligt. 1. Prof. Haitjema zegt: stelling en tegen-stelling moeten telkens beide tegelijk worden aangevat: in het midden ligt de waarheid. Calvijn evenwel leert: de Geest leert onderscheiden tusschen waarheid en leugen; hij is geen Geest der hoogere synthese (Haitjema), maar der these, waartegenover de leugen haar antithese plaatst.Ga naar voetnoot1) 2. Prof. Haitjema wil in het algemeen de gedachtelijnen van de theologie (except dan vermoedelijk de leer der paradox voorloopig in de praktijk) telkens dringen naar het uiteinde van den weg, en dus naar den kant, waar de waarheid zelf niet is. Maar Calvijn noemt dit ‘ridicuul’; hij wil niet de eene stelling door de andere opheffen, maar de eenmaal uit het Woord geapprobeerde stelling bevestigen (‘door en door redeneeren’, hoe verwerpelijk Prof. H. dit ook vindt, en hoe gevaarlijk het inderdaad is).Ga naar voetnoot2) Dat de zelftucht en de voortdurende, immer weerkeerende confrontatie van onze gevonden resultaten met het Woord zelf, door Calvijn hiermee in geenen deele wordt verworpen, of overbodig geacht, behoeft geen betoog. Maar dat is heel iets anders, dan denkresultaten ter eener zijde plaatsen tegenover denkresultaten ter anderer zijde, en dan de ‘via media’ zoeken. In beginsel is dat zich losmaken van den openbarenden God, en zich binden aan de dwalende menschen. Het is het paradoxale zelf handhaven, maar - in zooveelste verdunning (weer die ongelukkige beeldspraak). Wij komen maar weer op den katheder van Jezus terug: God, en mensch, | |
[pagina 276]
| |
sprekende tegelijk, hier beneden, de taal van boven. Is dat niet veel stouter paradoxaliteit, - om nu eens het woord te bezigen in geoorloofden zin? En - zoo houdt men toch alle termen der openbaring vast. 3. Bij Prof. Haitjema wordt een gefixeerde stelling, zoodra ze een tegen-stelling tegenover zich heeft, dadelijk niet alleen aan den buitenkant, den zelfkant, van den helaas al te breeden weg der waarheid gebracht, maar ook onmiddellijk onder het niveau der bekeerings-werkelijkheid gebracht: het fijne goud is voortdurend aan het verdonkeren. Prof. Haitjema zegt immers: ‘dat de dogmatische arbeid, die het besliste kiezen absoluut schijnt uit te sluiten, toch inderdaad de ééne besliste keuze doorloopend veronderstelt, die zich in de bekeering voltrok. Maar Calvijn zoekt de vrucht der bekeering o.m. óók in het vaststellen der leer (ze kan zich trouwens zonder leer ook niet eens herkennen als echt en zuiver); hij sluit daarbij de kerk en haar instituut niet uit, doch haalt die beide met het ambt nadrukkelijk naar voren.Ga naar voetnoot1) Hij bouwt een huis der kerk en een toren der waarheid zonder dat hij iemand erop laat spijkeren het bordje waarop met Barthiaansche griffel is geschreven het schandschrift: toren van Babel, huis der leugen.Ga naar voetnoot2) 4. Prof. Haitjema wil altijd door onzeker zijn, durft niet kiezen, aarzelt. Calvijn zegt: als ik triumfeer, dan aarzel ik niet meer.Ga naar voetnoot3) 5. Barth-Haitjema proeven den hoogmoed in het vasthouden der klare onderscheidingen tusschen waarheid en leugen, en meenen, dat, indien maar de Geest ons drijft, wij die onderscheidingen wel zullen moeten zien als te overmoedig. Maar Calvijn keert het juist om: als wij maar ootmoedig en nederig zijn, dan zal de Geest ons de onderscheidingen wel leeren.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 277]
| |
De tegenstellingen zijn wel frappant, meen ik. Ja, wat dien hoogmoed betreft, - Prof. Haitjema (bl. 56) noemt mij, tot mijn verwondering, een ‘overmoedigen, seignoralen nieuwcalvinist’. Dat is geen onbeleefdheid, maar sprake van nieuwe theologie. Toch worde ze afgewezen. Want Prof. Haitjema meent ten onrechte, dat de calvinist, die de lijnen zóó ziet liggen, als ik ze bij Calvijn getrokken acht, zich niet bewust is, dat hij zondaar is. Want de calvinist, als hij jubelt, dankt dien jubel niet zichzelf, maar gelooft in de effectiviteit der openbaringsdaad van God. Alle roem is uitgesloten. Prof. Haitjema schrijft wel, serieus genoeg: ‘Het geloofskritisch gezichtspunt in te nemen bij al ons theologiseeren wil wezenlijk ook dit zeggen, dat “de enkele” (Kierkegaard) als geloovige er heelemaal bij betrokken is, als hij denken en spreken wil over Gods openbaring. Welnu, de enkele is en blijft op aarde de zondige enkele, die zijn “zuivere rede” waarlijk niet zoo maar uit zijn zondige ik kan laten wegloopen.’ Maar dat laatste, - wie beweert dat? Niemand. Hier ligt de kern der kwestie dan ook volstrekt niet. Prof. Haitjema klaagt, dat zijn bestrijders de zonde wegredeneeren; doch hunnerzijds wordt hem verweten, dat hij de wedergeboorte, en de verlichting van het verstand door den Geest der wedergeboorte (en der onderscheiding) buiten beschouwing laat, althans in de praktijk. (Vgl. in het aanhangsel, aanteekening 40). Calvijn echter oordeelt, dat het licht der bizondere genade, indien het eenmaal in ons binnenste is ontstoken, toch altijd branden blijftGa naar voetnoot1); en de waarheid doet vinden, klaarder en volkomener, en dus - eschatologisch gesproken - met rijpende inzichten. Over Calvijn is Prof. Haitjema wel wat luchtig heengegleden. Zeker, Peter Brunner zegt het zooals Prof. Haitjema ons wil doen gelooven. Maar hoeveel anderen zijn er niet, die het heel, heel anders zeggen?Ga naar voetnoot2) Hoeveel anderen niet, die Prof. Haitjema's vrijmoedige opdracht van zijn paradoxenleer aan Calvijn een groote vergissing vinden, en die toch niets te maken hebben met wat de hoogleeraar rangschikt onder het Asser neo-calvinisme? | |
[pagina 278]
| |
Het debat over deze dingen is werkelijk niet strijden om nietigheden. Want men zal partij moeten kiezen; Calvijn wordt zwaar geplukt tegenwoordig; en de plukkers zijn veel, maar ook velerlei. Reeds eerlijke wetenschap zal moeten vragen, of Calvijns vlag inderdaad de lading van Prof. Haitjema dekt, ja, dan neen. |
|