Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
Hoofdstuk IX. Eenvuldig en drievuldig.WE stappen nu maar van Calvijn af, en willen nog enkele bezwaren, die Prof. Haitjema tegen mijn redeneering inbracht, onder de oogen zien. In mijn ‘Bij Dichters en Schriftgeleerden’ schreef ik, dat de gereformeerde gelooft in de eenvuldigheid van God. ‘Deze is hem de Eenvuldige’, zei ik. Hierbij teekent Prof. Haitjema aan: ‘Ik dacht: de Drievuldige’; en hij zet een vraagteeken achter den term: dat God de Eenvuldige is. Het vraagteeken dwingt ons, aan te nemen, dat de tegenwerping ernstig bedoeld is. Laat mij daarom verwijzen mogen naar onze dogmatici Bavinck en Kuyper, als zij spreken over de simplicitas, de eenvoudigheid (eenvuldigheid) van God.Ga naar voetnoot1) Bavinck zegt, dat de belijdenis der eenvoudigheid Gods (dat God ‘boven alle samenstelling verheven’ is) een plicht is, een ‘roeping’ is, aan de kerk gegeven, om alle deugden Gods gelijkelijk te eeren. En van deze roeping is de kerk zich bewust geweest, toen zij de eenvuldigheid (eenvoudigheid) Gods leerde. Krachtens deze roeping erkent de kerk óók den plicht, om zoowel ‘Gods absolute verhevenheid boven’ àls ook zijne ‘gemeenschap met de wereld’ gelijkelijk tot haar recht te laten komen. HierGa naar voetnoot2) volgt Bavinck dus denzelfden redeneergang, als ook ik koos in mijn uiteenzetting der bezwaren tegen de dialectische theologie van Barth: transcendentie en immanentie moeten gelijkelijk | |
[pagina 280]
| |
worden geëerd en erkend, en dat hangt ten nauwste samen met de eenvuldigheid Gods. En deze dus weer met de kwestie van de paradox in het geloof. Dit wat Bavinck betreft. Het was in zijn zin, dat ik in mijn opstel over de paradox voorop stelde, dat transcendentie en immanentie bij Barth-Haitjema tevergeefs gelijke erkenning vragen.Ga naar voetnoot1) En wat voorts Kuyper aangaat: Prof. Haitjema zegt: ‘Is God eenvuldig? Maar ik dacht: drievuldig’. Tegelijk klaagt hij, dat ook ik de groote stellingen van Kuyper en Bavinck doorloopend intellectualistisch vervlak. Wel ja. Maar het is niet van alle ironie ontbloot, dat toevallig juist over dezelfde redeneering, als we thans van Prof. Haitjema mogen vernemen (‘eenvuldig’? ik dacht: drievuldig) Dr A. Kuyper met Prof. Doedes een levendige discussie gevoerd heeft in ‘Ex Ungue Leonem’. Doedes redeneerde óók zoo: God is drievuldig; dus kan Hij niet eenvoudig zijn. Maar Dr Kuyper bestreed hem in genoemde brochure en kraakte op zijn college enkele harde noten over het geval. Hij merkte op, dat de argumentatie van Prof. Doedes oppervlakkig was: ‘Hij toont zelf niet eens te weten, wat de kerk ervan leert. Hoe zou hij anders kunnen zeggen: God is toch drie Personen en hoe zou het dan een eenvoudig wezen zijn? Bij zulke tegenspraak houden we ons niet op... De tegenspraak is niet nieuw. Zij is reeds te vinden bij Tertullianus, Socinus en Vorstius; maar bij hen geschiedt het veel beter dan bij Doedes, zij hebben tenminste kennis van zaken. Ook de Remonstranten hebben de simplicitas Dei (eenvoudigheid Gods) bestreden... Wat bedoelt (volgens Kuyper zelf, K.S.) de uitdrukking “simplicitas Dei”?... Het tegenovergestelde van “eenvoudig” is “samengesteld”, tegenover “simplex” staat “compositum”. Eenvoudig is dus: niet samengesteld... En als dus Doedes komt en zegt: dat er van drie Personen gesproken wordt en dat dit meervoud is, dus dat God geen “eenvoudig” Wezen kan heeten, dan kan reeds de scholier, die aan de grammatica toe is, hem terechtzetten met de opmerking, dat wij b.v. nooit van den derden persoon eenvoud, maar wel van den derden persoon enkelvoud spreken...’ De opmerking van Prof. Haitjema zòu dus haar recht hebben, als ik gesproken had van een enkelvoudig wezen Gods. Maar Prof. Haitjema maakt bezwaar tegen den term: eenvoudig (-vuldig). | |
[pagina 281]
| |
Als ik nu aan het debat tusschen Kuyper-Doedes denk dan kan ik de opmerking niet weerhouden, dat ik een klacht over vervlakking van de gedachten, de ‘stellingen’ nog wel, van Bavinck en Kuyper geduldig hoop aan te hooren, doch dat ik voorloopig nog niet via den Groningschen katheder die klacht wil vernemen, tenzij anders wordt geargumenteerd. Want het blijkt nu wel, dat Bavinck mijn positieve bewering tegen Prof. Haitjema's bedenkingen, en Kuyper mijn negatieve afwijzing van Haitjema's bezwaar hebben beschermd. Ik weet, dat Haitjema niet Doedes is. Maar als Prof. Haitjema het stichtelijk vindt, te spreken van licht journalisten-veldgeschut, dan herinner ik mij, dat Dr Kuyper zóó iets zag bediend door Doedes, bij gelijke interruptie als thans Prof. Haitjema gaf. ‘Ex ungue leonem’; kleinigheden zeggen soms erg veel.Ga naar voetnoot1) |
|