Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 282]
| |
Hoofdstuk X. Ten besluite.ER zou nog meer te zeggen zijn over het verweer van Prof. Haitjema. Maar om in dit boek den thetischen opzet niet te verliezen, beperk ik me thans tot de hoofdvraag: Calvijn over de geloofsparadox. Enkele kleinere detailpunten geef ik dan liever in het aanhangsel. Men zie daarvoor de aanteekeningen 39 tot 43. Wij nemen dus thans afscheid van Prof. Haitjema met den wensch, dat hij met de gereformeerden Calvijn moge gaan volgen. Thans verlaat hij diens stellingen, en - wekt anderen op, evenzoo te doen. Juist omdat Prof. Haitjema dit alles onderneemt in den naam van Calvijn, is een onderzoek naar deze dingen voor allen noodig. Laat men ophouden met het onwaardige spel, dat zich aan den term neo-calvinist te buiten gaat. Is soms Dr J. Woltjer ook al Asser neo-calvinist, als hij in 1891 zijn rede houdt over ‘De Wetenschap van den Logos’, en daarin Calvijn aan het woord laat komenGa naar voetnoot1) in denzelfden zin, als waarin wij den grooten hervormer hier lieten spreken? Of, om buiten het gereformeerde erf te gaan, zou Prof. Haitjema ons niet eens willen vertellen, of Georg Wobbermin z i. ook al neo-calvinist is, wanneer hij, met anderen, concludeert, dat de dialectische theologie het geloof rationaliseert, en de immanentie Gods te kort doet, zoo niet ze geheel verwaarloost?Ga naar voetnoot2) Men zal goed doen, de argumenten, tegen Barths theologie ingebracht, rustig te wegen. Anders vervalt men in de fout van sommi- | |
[pagina 283]
| |
gen, die gaarne zich ‘Jong-gereformeerden’ noemen - Jong-gereformeerden, - zoogenáámd - tegen wie Prof. Haitjema vroeger nog waarschuwdeGa naar voetnoot1), maar die sinds door hem met vreugde begroet zijn, gelijk hij door hen; en die een orgaan opgericht hebben, dat wel ingezonden stukken plaatst tegen het ‘etiketteeren’ van andersdenkende medechristenen, doch dat niettemin rustig toeziet als Prof. Haitjema hen, die hetzelfde zeggen als vele buitenlanders, rangschikt onder de neo-calvinisten, of Assen-lieden, en dat welhaast hem hierin overvleugelt door te ontdekken, dat het verzet tegen Barth farizeïsme is... Waarvan Wobbermin vreemd opzien zou, en met hem tientallen anderen in het overigens te prijzen buitenland. Ja, dat buitenland. Zou het ons niet te veel met zijn prolegomena soms afvoeren van onze eigen legomena? Want hoe moet het nu, als een confessioneel hoogleeraar een vraagteeken plaatst achter de uitspraak, dat God eenvuldig is, terwijl de confessie begint met art. 1: Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk wezen hetwelk wij God noemen? Een hoogleeraar, die zijn eigen confessie interrumpeert, - dat is ook in zekeren zin een tijdsteeken. En, nog eens, hoe moet het nu, als een hoogleeraar zijn theorie over het paradoxaal karakter der geloofswaarheid vastknoopt aan Calvijn, enkel en alleen maar, omdat Peter Brunner inderhaast het woord paradox ergens in Calvijn opgediept heeft? Dan was toch die àndere leerling van Calvijn, Matthias Schenckius, beter met Calvijns gedachtenwereld vertrouwd, toen hij, aangezien hij last had van opponenten, die met een paradoxale leer-methodeGa naar voetnoot2) kwamen, Calvijn raad vroeg, hoe hij zich daartegen het best kon schrapzetten. Voor dezen keer mag Prof. Haitjema, wat mij betreft, van dit laatste zinnetje wel zeggen: ‘licht journalistiek veldgeschut’. Zelf hecht ik er ook geenerlei meerdere waarde aan. Als de hoogleeraar dan maar weet, niet alleen, dat dit laatste zinnetje gelijkwaardig is aan zijn beroep op den paradoxalen klank in een uithoekje van | |
[pagina 284]
| |
Calvijns kommentaar, waarover gesproken werd; - en dat voorts zijn qualificaties eerst ontzag zullen inboezemen, als ze argumenten geven, die zijn ambt waardig zijn. En wat zijn via media betreft, - laat Prof. Haitjema Calvijn lezenGa naar voetnoot1) dan zal hij hem deze via media zien betitelen met een anderen naam, dan den eeretitel van: via crucisGa naar voetnoot2). |
|