Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 261]
| |
Hoofdstuk VI. Calvijn - en de logische ‘absurditeit’.INTUSSCHEN, dit is het eenige niet. Wie Calvijn leest, ziet hem heusch niet alleen in Galaten 2:20 bezig, de stelling dat het geloof de denkwet verbreekt, weerspreken. Indien wij volstaan zouden, met alleen op dit punt Prof. Haitjema te controleeren, zou de polemiek straks weer op een ander détailpunt zich kunnen voortzetten. Neen - deze plaats is de eenige niet. Telkens weer ziet men Calvijn ‘zich beijveren om alle paradoxen weg te werken uit den inhoud der Schrift’. Dit laatste verwijt Prof. Haitjema aan den ‘Asser neo-calvinist’; - het zij zoo. Maar - Calvijn valt, àls het een oordeel is, onder hetzelfde oordeel. Let eens op dit contrast: Barth - Haitjema zeggen: men moet de paradox niet wegwerken, want men grijpt pas de geloofswaarheid, als men ziet, dat God het paradoxale kruis ons oplegt, dat alleen in de paradox (rede-doorbraak) de waarheid ligt. Maar nu Calvijn? Als hij in zijn kommentaar op Romeinen 6:1 toegekomen is aan de woorden: ‘Wat zullen wij dan zeggen?’, dan merkt hij op, dat het geen wonder is, dat het vleesch (de bedorven rede van den zondigen ‘natuurlijken’ mensch) op klippen stoot, omdat de inhoud der prediking aan die (onwedergeboren) rede allerparadoxaalst voorkomt. Maar het geloof, dat zich een christelijke ‘leer’ opbouwt, ‘grijpt naar de hoogere eenheid’ - die Prof. Haitjema zoo volstrekt verbiedt te zoeken, - want: - het wil geen absurditeiten in zijn leer. Terwijl Prof. Haitjema - alweer verwarrend den ‘geestelijken’ en den ‘natuurlijken’ mensch - zijn repliek inleidt met een motto uit Calvijn (dat er voor de menschelijke rede niets ‘absurder’ is, dan | |
[pagina 262]
| |
te hooren, dat God sterflijk mensch wordt, enz.), daar zegt Calvijn: ge moet wel verstaan, dat de niet-christelijke rede het absurd vindt, maar de christelijke leer die absurditeit weet te doen versmelten.Ga naar voetnoot1) Is het afgaan op dit motto, en op den klank van het absurde, niet al te veel een klankentheologie geworden?Ga naar voetnoot2) En is het niet lichtvaardig, op onjuiste vertalingen een theorie te bouwen?Ga naar voetnoot3) En is het niet een verwarring van begrippen, als de uitspraak van Calvijn, dat het geloof grijpt naar wat men niet zien kan, wordt uitgelegd in dezen zin, dat het geloof ‘ziet’ een waarheid - en een tegenwaarheid, A, maar ook B?Ga naar voetnoot4)
* * *
Het paradoxale (verbreking der logische denkwetten), - Calvijn moet er niets van hebben. Zoodra hij ziet, dat schijnbaar twee gedachten elkaar uitsluiten, zegt hij: vergeet niet, dat er tóch een eenheid is. Onophoudelijk schrijft hij: ‘het lijkt absurd, - máár...’ Om een voorbeeld te noemen: in Galaten 2:19 zegt Paulus eerst: ‘ik ben door de wet der wet gestorven’. Paulus is gestorven dus. Hij laat evenwel daarop volgen: ‘opdat ik Gode leven zou’. Er is dus leven in gestorven zijn. Dat klinkt paradoxaal, maar Calvijn merkt op: dat lijkt maar zoo. Immers: dat sterven is eigenlijk geen wezenlijk sterven, maar het werkt een beter leven. Dus niet: dood is leven (A is B), maar: beëindigen van een doodstaat is overgang tot leven; leven is leven; A is AGa naar voetnoot5). God, zegt Calvijn, God redt ons uit een schipbreuk; en brengt ons zoo tot het leven. Dat is niet paradoxaal. Want in den zin van Prof. Haitjema klinkt een àndere stelling paradoxaal: God laat ons verdrinken en dat is nu: ons redden uit het water. Met paradoxale klanken vergenoegen we ons niet. We houden Prof. Haitjema aan zijn eigen definitie: dat God verbreekt de wetten van het logisch denken. * * * | |
[pagina 263]
| |
En nu behoeft Prof. Haitjema niet aan zijn bestrijders te verwijten, dat de z.g. ‘calvinistische koningsmensch’ - te veel eer! - redeneert en redeneert; of, dat hij zou vergeten, dat wij op aarde zondig zijn, of dat hij, rationalistisch, de ‘rede zou eeren’. Zij weten het ook wel, de z.g. neo-calvinisten, dat de rede door de zonde verdorven is; dat de zondige mensch de leugen liefheeft, en uit zichzelf niet tot de waarheid komen wil en dat dáárdoor zijn verstand, zijn rede, tegen wat ze nog ervan greep, vijandig staat (Rom. 1). En als zij het al niet wisten, dan zou Calvijn het hun wel geleerd hebben.Ga naar voetnoot1) Hij heeft zelfs tegen Pighius met hand en tand verdedigd, dat de rede moest wedergeboren worden.Ga naar voetnoot2) Maar zij weten nog meer. Zij weten ook, dat de geloovige met bewustheid die redeneering ‘des vleesches’ overwinnen moet; dat hij dat kan, in beginsel, niet doordat zijn denken ‘gebroken’ wordt, maar omdat het in beginsel verlost is, en door de liefde anders, en beter, en uit de eenheid des geloofs, ziet. Het is weer Calvijn, die het zoo zegt. Als Calvijn 2 Petrus 1:19 leest en verklaart, dan zegt hij, dat weliswaar aan de ongeloovigen de Schrift ‘duister’ is, maar dat de gehoorzaamheid de geloovigen de Schrift als een lichtend licht doet zienGa naar voetnoot3). Prof. Haitjema zal zeggen: daar wil ik juist naar toe. Maar het is toch niet daarheen, dat hij gaat. Want zijn opvatting is, dat God onze rede kruist, en alle logische denkwet. Calvijn evenwel zegt, dat God onze bedorven rede breekt, en ons tot de ware ‘logica’ in den Logos terugleidt. Niet ‘de’ rede wordt doorbroken, maar de valsche rede (de vleeschelijke). En dat is niet een daad van God, die op ons neerploft als een paradox; waarbij we verpletterd worden; maar het is, volgens Calvijn, behalve een werk van den Barmhartige, toch ook een daad van den verlosten mensch zelf; een daad, die hij bewust, God en zichzelf kennend, kan verrichten met zijn vrijgemaakt verstand. Hij wordt niet slechts gebroken, maar hij breekt ook zelf. Zijn rede wordt niet alleen geofferd, maar hij offert (en daarin is hij ‘koningsmensch’) -, hij offert zelf zijn bedorven rede-bedenksels. | |
[pagina 264]
| |
Zoo wordt hij een levende offerande Gode, zegt Calvijn.Ga naar voetnoot1) En aldus wordt de geloovige gelijk aan Abraham. Want Abraham was bereid Izaäk te offeren. Waarom? Omdat hij, zooals Kierkegaard wil, geloofde in het ongerijmde? Neen, omdat zijn geloof wist, dat het op de een of andere manier toch ‘rijmen’ zou... bij God (‘hij sprong tegen den zolder aan’, wat Prof. Haitjema zoo leelijk vindt)Ga naar voetnoot2). En toen Abraham, in het geloof, dat Gods beloften niet de grondwet van zijn denken breken, doch in de ootmoedige erkenning, dat zijn eigen povere denken nog niet de grondwet van Gods diepten had gepeild en gegrepen, Izaäk prijsgaf, toen stelde God een dier in de plaats van Izaäk, als offer. Hieraan knoopt Calvijn dan weer een eigenaardige opmerking vast. Gelijk dat dier aan het offervuur prijsgegeven wordt, zoo moet, zegt Calvijn, onze vleeschelijke rede in het vuur; en daarin zullen we ervaren, dat de naar de hoogere eenheid grijpende rede des geloofs haar loon heeft: Izaäk leeft, en de belofte Gods heeft het menschelijk denken, dat den moed had, het ‘vleesch’ het vertrouwen op te zeggen, doen ervaren, dat God uit de engte van de schaduw des doods (en der paradox) de ziel in de ruimte zet van de paradox-looze eenheid van Gods raad en daad, van zijn verborgen en geopenbaarden wil, van middel en doel.Ga naar voetnoot3) Wie ziet hier geen verschil tusschen Calvijn en Prof. Haitjema? Prof. Haitjema zegt: het ligt ook aan God, dat onze rede gebroken wordt, en dat ze gekruist wordt (onze logische denkwet). Letterlijk schrijft hij: ‘Het paradoxale komt noch uitsluitend aan het subject toe, noch uitsluitend aan het object. Het ligt in de sfeer tusschen die beide in: gegenereerd uit het object, geconcipiëerd uit het subject.’Ga naar voetnoot4) Maar daar zit het anti-calvijnsche juist. Ik, zoo laat Calvijn den zondigen, doch verlosten, mensch zeggen, ik heb de oorspronkelijk mij geschonken rede verduisterd door mijn zonde; en God van zijn kant geneest nu wat ik heb krank gemaakt. Zegt b.v. Barth, dat Jeremia en Hananja, Jakob en Esau, het allebei | |
[pagina 265]
| |
mis hebben, dan antwoordt Calvijn: maar dat is al te absurd, dat een niet wedergeborene en een wedergeborene aldus op één lijn mogen gesteld worden; want er is een wezensverschil. (Tusschen Calvijn en Haitjema ligt dan ook o.m. het begrip en de consequentie van de wedergeboorte).Ga naar voetnoot1) Neen, zoo protesteert Calvijn, de ongeloovigen worden door Paulus wel tentoongesteld als verijdeld in hun verstandGa naar voetnoot2), maar het christelijk leven staat dan ook daarmee in antithese.Ga naar voetnoot3) En wederom, is volgens Barth de leer, zoodra ze ‘leer’ geworden is, onderworpen aan het goddelijk oordeel, aan de krisis, die over alle ‘leer’ heengaat, Calvijn schrijft in één zijner brieven, dat er een diepgaand, een wezenlijk, verschil is tusschen de wijsbegeerte, èn die leer, welke God tot zijn eigen verheerlijking, ons geschonken heeft.Ga naar voetnoot4) En ten derden male: heeft Prof. Haitjema Assensche kwade dampen geroken in een pleit voor de klaarblijkelijkheid der openbaring (wel te onderscheiden, maar niet te scheiden van de doorzichtigheid der Schrift), - Calvijn zegt, dat de Satan haar ontkent.Ga naar voetnoot5) Zegt Barth-Haitjema: A is gelijk aan B, Calvijn protesteert ertegen: hij beroept zich op den ‘sensus germanus’.Ga naar voetnoot6) Zeggen Barth-Haitjema, dat God als het volstrekt-Andere moet gekend worden, en dat Hij pas ervaren wordt in het ‘staunen’ (verstomd staan), Calvijn, die ook van ‘verstomd staan’ weet te spreken, ziet daarin het wezen der openbaringsdaad niet, maar haar eerst later rijpende vrucht, die dan evenwel aanbidding wordt. Deze aanbidding is dan op haar beurt weer gewekt, doordat God, wel verre van ons dood te slaan door paradoxen, zich aan ons onverstand, onze ruwheid en botheid eerst conformeerde!Ga naar voetnoot7) En nog zijn we niet klaar met de tegenstellingen. Daar zou nog wel meer te noemen zijn, om aan te toonen, dat Calvijn en Haitjema ieder weer anders denken over de plaats van ‘het absurde’ in het geloofsleven. Maar als we thans even pauzeeren in ons betoog, dan vragen we ten aanzien van de kwestie der z.g. absurditeiten: aan welken kant staat nu Calvijn? | |
[pagina 266]
| |
Prof. Haitjema wil ‘uit de inspiratie van het paradoxale leven’Ga naar voetnoot1). Calvijn echter wil door gehoorzaamheid en geloof en geduld het paradoxale overwinnen. Abraham zag niet het ongerijmde, maar geloofde, d.w.z. hij sprak zijn rede tegen en zei: maar toch rijmt het. En alle geloovigen zijn daarin kinderen Abrahams. Hen ‘inspireert’, ondanks het paradoxale, waarop zij meenen te stuiten, het geloof aan de eenheid Gods. Die eenheid, die zij gelooven in zijn verstand en besluit en wil en daad. Zij bevinden niet, dat God hun wegen ‘snijdt’, maar dat Hij tot hen afdaalt en met hen meegaat.Ga naar voetnoot2) Zij gelooven niet, dat God de paradox ‘genereert’, en daarom weigeren zij daarvan de ‘conceptie’. Ze vechten er tegen. Zij weigeren de ‘romantiek’ van een God, die hen neerwerpt door zijn bliksems, want zij werden tot Hem gebracht, doordat Hij zijn majesteit inhield, en temperde, en haar uitstraling naar hun vatbaarheid regelde. En zoo leidt Hij ze over tot den hemel, waar zij ‘staunen’ zullen en toch niet vergaan, omdat dáár het wonder het gewone, het onweer het weer, het vuur het klimaat geworden is. Zij ‘gewennen zich aan God en hebben vrede’. Want hun geloof was geen wetenschappelijke worsteling, (al bracht het die mee), maar leven. En leven groeit op in gewenning; en om een wonder te onderscheiden en te noemen, moet het leven eerst op kracht gekomen zijn. En om al die redenen houden wij vol, dat in dit geding Prof. Haitjema Calvijn tegen zich heeft. En nu weten wij het wel: al wat hier boven gezegd is, brengt op filosofisch gebied ons geen stap verder. Eerst als men het zóó ziet, begint de moeilijkheid om het zich te realiseeren. Maar daarover loopt het nu niet. Prof. Haitjema wil als theoloog optreden, en als theoloog Calvijn voor zich opeischen. Daarom is slechts de vraag, of Calvijns theologie uitkomsten geeft, die met Prof. Haitjema's denkbeelden congrueeren. En dat blijkt het geval niet te zijn. |
|