Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 679]
| |
Persoonlijke ontboezemingen
| |
[pagina 680]
| |
dicht ze ‘Hij reist thans zonder mij’; op 27 oktober: ‘Op het sterfvertrek’. De maand oktober moet grotendeels met verzenschrijven zijn doorgebracht. Geen wonder dus dat er ook een gedicht bij is met de titel ‘Op het zeggen, dat mijn verzen maken ene ziekte van den geest was’. Zo zijn deze gedichten een nauwkeurige weergave van een vroeg-negentiende-eeuws rouwproces zoals doorgemaakt en onder woorden gebracht door een vrouw, en daarmee een bijzonder document humain. 120 G J J de Spinny, Anna Cornelia Mollerus (Paneel, 1778)
De kritiek heeft afwerend en soms agressief op haar werk gereageerd. De recensent in de Vaderlandsche letteroefeningen houdt zich bij de bespreking van de eerste bundel nog een beetje op de vlakte: ieder mag erover oordelen zo men wil. Maar bij de tweede bundel laat hij zich gaan. ‘Zij dicht en rijmt overigens op ieder onderwerp en bij iedere gelegenheid, zowel bij nacht als bij dag, op den reiswagen als op haar stoel; en hebben hare dichtstukken boven vele andere dit vooruit, dat zij van ene aanzienlijke dame zijn’. De vileine slotzin luidt: ‘Wij wensen hartelijk, dat het vervaardigen van zodanige stukken voor mevrouw | |
[pagina 681]
| |
Meerman zelve lange nog een aangenaam tijdverdrijf wezen mag, al ware dit dan ook van dezelve de énige vrucht’. Bij de bespreking van deel 3 en 4 wordt de toon verbazingwekkend grof, zeker als men zich realiseert hoe men in de negentiende eeuw gewoonlijk over dames schreef. Meerman-Mollerus lijkt vogelvrij. Haar onderwerp, de dood van haar man, is ‘een weinig vervelend’. Men moet maar iets toegeven aan een ‘diepbedroefde weduwe, die, naar het schijnt, aan niets anders dan den overledenen man, en, zo nu en dan, ter afwisseling, aan hare eigene kwalen, denken en daarover dichten kan’. En dan citeert de recensent, zonder begrip, een aantal titels. In het Biedermeier is voor het Klopstockiaanse type emotie geen begrip meer. In de Recensent ook der Recensenten (1817) gaat het iets minder hardhandig toe. De beoordelaar herinnert eraan - kennelijk aan de Vaderlandsche letteroefeningen refererend - dat sommig eerder werk niet mals onthaald is. Hij doet aan kritiek niet mee, niet omdat hij die niet heeft maar uit respect voor haar overleden man! | |
Op mijne nederdaling in de ijzergroeve van Dannemora in ZwedenGa naar eindnoot(a)
Schone rots van Dannemora,
Diep, maar prachtig ijzerhol!
Mooglijk nimmer nog bezongen,
En toch dubbel zingens-waard;
5[regelnummer]
Kon ik u naar waarde zingen!
Nog zie ik uw afgrond gapen,
Donkere afgrond! vreeslijk diep!
Angstig zwerf ik om u henen; -
Nog hoor ik door schoot op schoot
10[regelnummer]
Uwe holle wanden dreunen.
Nog zie ik uw stenen vliegen,
Gonzen door uw kolken heen;
En uw onderaardse donder
Brengt mij d' Etna voor den geest,
15[regelnummer]
D' Etna heerlijk en verschriklijk!
'k Zie den groten emmer hangen,
Wagglen aan des afgronds rand.
Bevend voelt mijn voet zijn bodem,
En mijn handen kluistren zich,
20[regelnummer]
StervenGa naar voetnoot20 om zijn ijzren schakels.
'k Vaar in stillen angst terneder;
'k Voel mijn leven aan een koord!
| |
[pagina 682]
| |
En de steile ijzer-muren,
Kronklend, dwarlend om mij heen.
25[regelnummer]
Meet mijn oog met koude rilling.
Kouder, steeds nog kouder rilling,
Hoe ik dieper nederdaal,
En de rook met dunne wolken
Halve schijnsels geeft en neemt,
30[regelnummer]
Die mijn starend oog ontstellen.
Meer nog schriklijk, meer nog aaklig,
Tast ik enkel duisternis; -
Hoe ik dieper nederdale,
Hoe ik dieper gans gevoel,
35[regelnummer]
Gans gevoel van siddring worde.
Maar deze angst klimt steeds nog hoger,
Wen nu mijns geleiders hand
Nauwlijks meer de baan kan vinden;
'k Voel, dat mijne woning stoot,
40[regelnummer]
'k Voel de klip haar antwoord geven. -
Hier, 't gevoel op 't hoogst gespannen -
Brak haar kracht! - ik voel niet meer; -
'k Was beneden, 'k was behouden
In de groeve, en op den grond,
45[regelnummer]
In stikdonkre duisternissen. -
't Flauwe licht van doodse lampen,
Als door schimmen aangebracht,
Toont me op 't laatst een vasten bodem;
Maar deed tevens in mijn hart
50[regelnummer]
Fijner, scherper, angsten rijzenGa naar eindnoot(b). -
'k Zag naar boven, 'k zag mijn waarden,
'k Zag mijn dierbren echtvriend niet.
Nimmer mooglijk heeft Danmora
Zulk een klaagtoon opgevat,
55[regelnummer]
Nimmer, nimmer haar bewoners
Zulk een diepe smert gezien! -
Doch zij week, toen mijn geleider
D'oorzaak mijner angst begreep;
Nog veel meer, toen de geliefde
60[regelnummer]
Bij mij in den afgrond kwam.
Afgrond! nu kan ik u peilen!
Meten met een helder oog!
| |
[pagina 683]
| |
Afgrond! nu waart gij mij heerlijk,
En uw scherpen rotsen-grond
65[regelnummer]
Wilde ik voor geen bloemperk ruilen.
'k Ging uw grot nu op en neder;
'k Zag dat zwarte ingewand
Door mijn evenmens gegraven,
Door mijn armen evenmens,
70[regelnummer]
Hier schier levendig bedolven.
Zangster! geef nu hoger tonen,
Zing nu mijne hemelvaart!
O hoe heerlijk, o hoe prachtig!
Enkel oog, en enkel hart,
75[regelnummer]
Rees ik wederom naar boven!
Enig, enig in genieting
Voor het oog en voor 't gevoel,
Scheen de rots van Dannemora
Mij een tempel der natuur
80[regelnummer]
Stout en eerbiedvol te wezen:
Tempel, daar zij al haar krachten
Voor het grootse samenbracht;
Daar zij 't vreeslijke en het schone
Paarde met een majesteit,
85[regelnummer]
Enig voor mij in dit leven.
'k Zag het licht der zonne rijzen,
't Welk, gevat als in een vaas,
(Vaas, van glinstrend goud geschapen,)
In een schoon ovaal gevormd,
90[regelnummer]
De gehele rots doorstraalde.
'k Zag die rijke gouden stralen
Neergekaatst op schittrend ijs,
Dat, als fijn kristal geslepen,
Tot een rijken piedestalGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Aan dit gouden vaas verstrekte.
'k Zag de wentelende muren
Van dees wondervolle rots
Blinkend bruine verven kaatsen;
Wenden, kronklen, duizendmaal
100[regelnummer]
In de schoonste aller vormen.
'k Zag, dat zich het zachte en teedre
Met het grootse ook paren kan;
| |
[pagina 684]
| |
'k Zag in meer dan een der holen
Ganse bomen ingeplant,
105[regelnummer]
Die mij groene korven schenen.
'k Zag het licht zich wenden, keren,
Schepper aller vormen zijn;
Die in zo veel kleine holen,
Dan weer dus, dan zo gemaald,
110[regelnummer]
Duizend schilderijen gaven.
'k Zag den rook, met dunne wolken
Onder mijne voeten heen
Drijvend, dit tafreel omsluieren,
En een grootse schaduw staan.
115[regelnummer]
Op dees goddelijke teekning.
'k Zag, 't geen zich niet laat beschrijven,
'Tgeen geen schilder malen kan,
'Tgeen geen dichter kan bezingen,
'Tgeen alleen het fijnst gevoel
120[regelnummer]
In 't genietend uur kan voelen.
Dit gevoel, aan mij gegeven,
Dank, o Schepper der natuur!
Deed mij met de volste teugen
Schier tot aan zijn grenspaal toe
125[regelnummer]
Ongekenden wellust drinken.
Dank, o rots van Dannemora
Voor dit onbekend genot!
Dank, o grote, goede Schepper!
Steeds zal mij dees nedervaart,
130[regelnummer]
Steeds deze opvaart heilig wezen.
Den 17 Oct. 1797. Bron |
|