Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 589]
| |
Schouwen door de ‘verrekijker des geloofs’
| |
Egt verhaal van geestelyke bevindingen (fragmenten)a.In Pamans eigen ‘Voorbericht aan den waarheid- en godvruchtiglievenden lezer’ vertelt ze een en ander over het tot stand komen van het boek. God toont haar een hemels visioen. Met veel excuses durft ze zich toch wet te vergelijken met de apostel Paulus. | |
Egt verhaal van geestelyke bevindingenO wat waar' 't mij iets groots! 't was als of ik die heerlijke krone door enen vergrotenden verrekijker des geloofs al in de wolken zag glinsteren, als versierd zijnde op de uitnemendste wijze met allerlei geestelijke kleinodiën, een luisterrijken schitter en onbegrijpelijken hemelglans van haar gevende, dusdanig dat 't mij nietige sterveling niet mogelijk was om dit hemels gezichte naar 't leven af te malen, noch daar naar waarde benaminge aan te geven; maar ik moet hier echter iets van melden tot roem van de vrije genade, en durve 't niet geheel met stilzwijgen voorbijgaan, hoewel 't niet eigenlijk maar geestelijk opgevat moet | |
[pagina 590]
| |
worden. Diergelijke zalige ontdekkingen Gods, en heerlijke vooruitgezichten des geloofs zijn mij wel dikwijls gegund, maar deze openbaring van den Here aan mijne ziele was mij zeer zeldzaam en ongewoon, en ik mag dezelve in nederigheid tot roem van des Heren name wel noemen iets extraordinairs of buitengewoons. Ik wil en durve mij in 't geheel niet vergelijken bij dat grote licht, den heiligen Paulus, maar 't is evenwel de vrage, of deze heerlijke, doch geestelijke openbaringe niet enigszins vergeleken mag worden met 'tgene hem gebeurd is, dat hij verhaalt en waarover hij in nedrigheid Gods vrije genade roemt, naar 2 Cor. 12:2-5: ‘dat hij was opgetrokken geweest in den derden Hemel, en gehoord hadde onuitsprekelijke woorden.’ | |
b.Haar jeugdige vroomheid. Van haar jeugd af aan was ze in Gods verbond opgenomen en zonder daartoe gedwongen of opgeleid te zijn, las ze graag in de bijbel. Ook voor haar geldt echter, net als voor Eva van der Groeo, dat zo'n vrome jeugd niet voldoende is. Een werkelijke bekering is nodig. Wat opvalt in dit fragment is de mededeling dat ze geen vrome mensen in haar omgeving had. Hier is ‘vroom’ een technische term voor de ‘waarachtig bekeerden’, de echte bevindelijke christenen. Het taalgebruik is ook hier doortrokken van bijbelse voorstellingen en uitdrukkingen. | |
Het heeft een volzalig Verbondsgod behaagd naar 't oneindige van zijn genade en 't vrije van zijne ontfermende zondaarsliefde, uit enkele barmhartigheid, al vroeg in mijne jeugd, op mij, met de ogen van genade neer te zien, daar ik met alle Adams kinderen neergeworpen lag op de vlakte des velds, vertreden zijnde in mijnen bloede om de walgelijkheid mijner ziele, ten dage dat ik geboren was, naar Ezech. 16:5. Ofschoon ik 't juiste tijdstip wanneer God zijn genaden-hand aan mij gelegd heeft, en 't eerste middel waardoor niet bepalen kan, dit is mij evenwel van achterenGa naar voetnoot1 klaar geworden, bij 't licht van des Heren Woord en Geest, dat God den vleugel zijner genade en ontferminge over mij heeft uitgebreid en gezegd: ‘In uwen bloede, leeft’. O wonder van vrije genade! want ik hebbe van jongs op veel lust mogen hebben tot 't lezen van 's Heren woord; ik heb ook daar niet veel onderwijs toe gehad; en behoefde daartoe ook niet aangezet te worden door mijne ouders, of iemand anders; die lust was als van zelfs gaande en is mij ook in 't vervolg altijd bijgebleven, als ik tijd had; want ik kon mij nooit vol-lezen al in mijn kindse jaren, en ik hadde ook veel lust en aanzettinge tot 't bidden, en was er ook veel in bezig, als ik allene was. En speelde ik met andere kinderen, waar ik wegens mijn kinderachtig bestaan somstijds als de occasie daar was, wel toe genegen waar, maakte ik mij ook wel aan de zonde schuldig, dat ik van achteren wel bitter heb moeten beklagen; ik had evenwel bijzonder toen ik meer tot jaren van onderscheid kwam, schoon nog een kind zijnde, altijd van achteren veel beschuldiging en | |
[pagina 591]
| |
klopping van mijn geweten daarover; omdat ik God ongenoegen had gegeven en wierd dan wel zeer bange dat ik niet in den hemel zou komen en bad dan op mijne wijze nog des te meer. Ik zochte ook mijne ouders te gehoorzamen, omdat de Here het beveelt; en in de wereld had ik niet veel vermaak; ik wilde wel vroeg sterven, als ik maar bekeerd was. Ik hadde in die dagen wel 't voorrecht niet om van den weg naar den hemel veel te horen spreken; want vrome mensen waren mij toen nog niet bekend, en zijn in die tijd zeer dunne gezaaid geweest, althans hieromstreeks; anders dunkt mij, zo ver ik 't mij nog vertegenwoordigen kan, zou ik haar bemind en voordeel met hare opwekkinge en spreken van God en Godlijke zaken gedaan hebben. Bron |