Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 561]
| |
Een gevarieerd oeuvre
| |
[pagina 562]
| |
Hoewel er voor haar werk zeker waardering bestond, heeft ze misschien toch het meest de aandacht getrokken door haar ruzie met de portretschildert Joseph Marinkelle. Op haar verzoek had deze haar afgebeeld in losse, antieke kleding, met een blote boezem. De gravure naar dit portret sierde de de uitgave van haar gedichten. Naar eigen zeggen zag ze er daar uit als ‘een viswijf’ en ‘een dragonder’. IJlings werd een ander, decenter portret vervaardigd. De affaire leverde begrijpelijk enkele spotgedichtjes op en de beledigde Marinkelle schreef een verweerschrift. 102 Sara Maria van der Wilp vond achteraf dit portret dat Joseph Marinkelle in 1771 van haar maakte veel te vrijmoedig en keurde het af, het ‘mishaagde’ haar Volgens de bijschriftschrijver Bernardus de Bosch streefde Van der Wilp in het ‘oefenperk der eedle Dichtkunst’, let op de woordkeus ‘mannlyk naar de eersten prys’
103 Dit eerbaar portret door Reinier Vinkeles naar een ontwerp van D Bruijninx kon ten slotte de goedkeuring van de schrijfster vinden en werd opgenomen achter het eerste in de uitgave van haar Gedichten (1772) De attributen wijzen ondubbelzinnig op haar positie van dichteres
| |
1. Aan Lucretia van MerkenDit gedicht over de ernstige ziekte van Van Merken is emotioneel, maar de emoties worden merkwaardig op afstand gehouden door ze in de mond te leggen van de gepersonificeerde ‘Vriendschap’. Diezelfde ‘Vriendschap’ is het ook die zich biddend tot de hemel richt. | |
Aan jonkvrouwe Lucretia Wilhelmina van Merken, nadat zij van ene zware ziekte hersteld was
Wij zien u dan verheugd,
Lucretia! van 't kwijnend bed verrezen,
En, daar gij korts ten grave scheent verwezenGa naar voetnoot3,
Op 's Hemels wenk, tot aller vreugd,
5[regelnummer]
Van ziekte en hete koorts genezen.
| |
[pagina 563]
| |
De Vriendschap, die mijn hart
Aan 't uwe boeit met onverbreekbre banden,
Zag bevend hoe de kwaal u aan dorst randen;
Zij zag met onverdraagbre smart
10[regelnummer]
Het koortsvuur daaglijks feller branden.
In 't eind borst zij dus uit:
‘Zal mij, helaas! mijn hartsvriendin begeven,
Daar 't alles schijnt mijn wens te wederstreven,
Daar kunst noch vlijt haar kwalen stuit!
15[regelnummer]
Moet ik Van Merken overleven!’
Zij, voor dien slag beducht,
In 't hart geraakt door teder mededogen,
Zond haar gebed naar de opperhemelbogen,
Of de Almacht ditmaal, op haar zucht,
20[regelnummer]
Tot uw herstelling wierd bewogen.
Haar zuivre wens, gesterkt
Door aller bede en ongeveinsde tranen,
Wist zich een pad tot voor Gods troon te banen;
Wanneer Zijn macht, die alles werkt,
25[regelnummer]
Zich niet vergeefs om hulp liet manen.
LichtGa naar voetnoot26 sloeg Hij 't alziende oog
Op uw geloof, dat met een sterk vertrouwen
De zuil der hoop durfde op zijn bijstand bouwen,
En riep u toe uit 's hemels boog:
30[regelnummer]
‘Sta op! 't geloof heeft u behouen’.
Hoe lacht nu 't blij geluk
U minzaam toe in dien onschatbren zegen,
Door milde gunst van 's hemels hand verkregen!
Nooit moet' na dezen 't prangend juk
35[regelnummer]
Der krankheid op uw schouders wegen.
Gods onbeperkte macht
Schenke u eerlang meer dierbre liefdeblijken!
ZijGa naar voetnoot38, die de kwaal deed van uw sponde wijken,
Will' 't lichaam met herboren kracht
40[regelnummer]
En frissen bloei op nieuw verrijken!
Zo vloeie uw leeftijd voort
In stille rust, gelijk de klare beken
Langs 't mollig gras in merrijke streken,
Door tegenspoed noch leed gestoord!
45[regelnummer]
Niets moete ooit aan uw wens ontbreken!
| |
[pagina 564]
| |
Zo doe uw poëzij,
Die onlangs, wars van schone kunstgezangen,
Haar gouden lier had aan den wand gehangen,
Ons, als voorheen, de melodij
50[regelnummer]
Van haar verheven klanken vangen!
| |
2. Wenselijke begrafenisIn de achttiende eeuw gingen vrouwen niet mee naar een begrafenis omdat zulks ongepast werd geacht. | |
Wenselijke begrafenis
Een lijk te volgen, zal in onze levensdagen
Om de ongevoeglijkheid geen vrouw aan 't Y bestaan.
Doch zo de boze Nijd ten grafkuil wierd gedragen,
Ik zou in feestgewaad dan mee ter uitvaart gaan.
Bron |