Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 473]
| |
‘Met huiszorg overladen, maar steeds belust tot stichtelijke bladen’
| |
[pagina 474]
| |
Christelijken en Dichtlievenden lezer’. Het in haar eigen ogen voornaamste gedicht was dan ook ongetwijfeld het openingsgedicht van de bundel, ‘Des mensen vreemdelingschap op aarde, overdacht en betoogd uit de woorden van de koning David, Psalm 119 vs 19’ (‘Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg uwe geboden voor mij niet’). Het is een leerdicht van achttien bladzijden lang in fysico-theologische geest, met wetenschappelijke annotaties die een ruime belezenheid suggereren: ze citeert onder meer Descartes, Christiaan Huygens en Newton. Toch wil ze zich op haar studie niet laten voorstaan. De passage heeft een klank die in meer vrouwenteksten te beluisteren is: Alhoewel nu de vrouwen door de dagelijkse bezigheden des huisgezins veelszins gehinderd worden in het onderzoek der schriften, heb ik mij echter gestadig in de beschouwingen omtrent de weergadeloze kunstwerken der nature onder alle die beslommeringen en nodige zorgen verlustigd, en zoals dezelve mij somwijlen voorkwamen, op papier in rijm ternedergesteld. En haar gedichten heeft zij ‘schoorvoetend’ uitgegeven, ‘op verzoek van vrienden’. Anders dan de titel van de bundel en de voorrede doen vermoeden, heeft het merendeel van de gedichten geen uitgesproken godsdienstige inslag. De ‘mengeldichten’ overheersen; het zijn vaak verzen en versjes gericht tot vriendinnen, meestal aangeduid als N.N., die net als zij de literatuur beminden. Interpretatie is, bij gebrek aan nadere gegevens, soms lastig. Duidelijk is wel dat, naast de godsdienst en de wetenschap, de dichtkunst en de vriendschap in het leven van Aurelia Zwartte een belangrijke rol speelden. Een met name bekende vriendin van haar was Jetske Reinou van der Maleno, aan wie ze verschillende gedichten geschreven heeft. In een ervan hoopt ze dat die haar zal komen bezoeken. Zij zit dan te naaien en Jetske leest voor uit Vondel, Antonides of Westerbaen. | |
1. Op de vrage wat vriendschap met, en zonder tederheid isWie hier wordt aangesproken is onbekend. Het gedicht bevat een aantal onduidelijke passages (met name 25-28) maar zegt in grote lijnen het volgende: vriendschap zonder ‘tederheid’ (zoveel als ‘liefde’, maar dan vermoedelijk toch niet in erotische zin) is oppervlakkig, gaat over van de een op de ander, bestaat in visites en mooie cadeaus, maar slaat bij tegenspoed om in valsheid. Tedere vriendschap is een kind van de godsvrucht en daarom onvergankelijk; ze leidt tot de deugd. | |
Op de vrage wat vriendschap met, en zonder tederheid is
De vriendschap zonder tederheid
Is iets in naam, doch niets in wezen.
Daarin bestaat haar onderscheid,
En d' eerste gaat van dien tot dezen,
5[regelnummer]
En, saamgehechtGa naar voetnoot5, naar spel en dans
Op bals en ijdelheids salettenGa naar voetnoot6,
Heeft groet en schijnschoon tot haar glans,
Maar bindt zich aan geen redenswetten.Ga naar voetnoot8
Als weelde en vreugd haar noodt te gast,
10[regelnummer]
Z' is vaardig en zal snellijk spoeden,
Maar als er is genoeg gebrast,
Zal zij vijandig geselroeden
Bereiden als een lasteraar,
En nooit voor d' eer van vrienden waken,
| |
[pagina 475]
| |
15[regelnummer]
Maar teedre vriendschap, zoet, doch raarGa naar voetnoot15,
Doet ons een hemelvreugde smaken.
Zij is trouwhertig en beleefd,
En woont nooit danGa naar voetnoot# bij grote zielen,
Daar Godsvrucht haar het leven geeft,
20[regelnummer]
Dat d' ontrouw nimmer kan vernielen.
Ga naar voetnoot$ Zij is een zuivere fontein
Met water voor het dorstig herte;
In raad en plicht des deugds gemein,
Neemt deel in kwalen en in smerte,
25[regelnummer]
Doch ziet met zoveel ogen door,
Als teedre vrienden zijn verkregenGa naar voetnoot25-26.
Ga naar voetnoot@ Daar een is hebben ze al het oor,
't Is ene ziel in veel' gelegenGa naar voetnoot28.
't Is werkzaam door haar aller geest,
30[regelnummer]
En heilzaam in des deugds betrachten.
Zo is uw gunst tot mij geweest,
Mevrouw; nu heb ik maar te wachten,
Dat mij de tijd 't geluk toezendt,
Dat 'k mijn erkentnis maak bekend.
| |
2. Aan de uitmuntende poetersse Mejuffrouw Jetske Reinou van der Malen. Op hare verkiezinge en kamerDe titel (het hele gedicht trouwens) is enigszins raadselachtig. Het onderwerp is Van der Malens kamer, die kennelijk zo was ingericht dat haar voorkeur voor geestelijke zaken daaruit sprak: niet een geschilderd schoorsteenstuk, maar op de plaats daarvan een vroom gedicht; potten met zelfgekweekte kruiden die aan de broosheid van het bestaan herinneren. Aan deze kamer wil de dichteres inspiratie voor haar eigen werk ontlenen (19): die kiest ze als haar Parnassus - al klinkt dat heidens, voegt ze eraan toe, maar die heidense mythologie bevat een kern van waarheid en Van der Malens boeken wijzen die ook aan. Het gedicht besluit met een verzoek om clementie: ‘Als ik mijn bewondering voor u zou kunnen verwoorden, dan zou ik een Homerus zijn.’ | |
Aan de uitmuntende poetersse Mejuffrouw Jetske Reinou van der Malen. Op hare verkiezinge en kamer
Pronkperel van de poëzij
Die 'k plichtlijk eer en wil begroeten
'k Weet, uw staatswijze toverijGa naar eindnoot#
Zal mij gewisselijk ontmoeten,
5[regelnummer]
Nadien uw deugd en zedige aard
Mij zulks volkomen heeft verklaard.
'k Heb tot mijn stof uw ziels-sieraad,
Dat lucht noch zonlicht kan bederven,
Daar ware schoonheid in bestaat,
10[regelnummer]
Die door den tijd niet zal versterven,
Dat is het heilige in de geest
| |
[pagina 476]
| |
't Welk zien kan, die uw schriften leest.
'k Merk zelfs op uw bewoond vertrek
Vernuft en netheids klare blijken;
15[regelnummer]
'k Zie daar als in een klein bestek
'Tgeen men met reden mag gelijken
Bij al wat ooit poëet verzon,
In 't melden van den Helicon.
Ik kies uw kamer voor Parnas
20[regelnummer]
Waarop de zanggodinnen wonen,
Die uit den bron en hengstenplas
U mildelijk haar gunst betonen,
Waardoor Apoll' u blijdlijk loont
En met laurieren mild bekroont.
25[regelnummer]
En schoon dit heidens schijnt gezeid,
Daar is iets goeds doch uit te ontwinden.
Die wel de zaken onderscheidt
Zal in den bast de korrel vinden;
Uw boekschat toont waar 't dient gehaald.
30[regelnummer]
Onwetendheid raakt licht verdwaald.
Ga naar eindnoot$ Hoe net is 't schoorsteentafereel
Naar konst gewrocht en onverwilderd!
Weg Zeuxis' en Apels penseel,Ga naar voetnoot33
Hier is verstand en deugd geschilderd.
35[regelnummer]
Hier vindt zich ieder mens verrukt.
Dit 's niet door verf slechts opgesmukt.
Dat 's enkel verf; dit schrift en woord.
Dat 's lichaams schets, dit geest en klaarheid;
Dat blijft steeds stom, en dit behoort
40[regelnummer]
Tot stut en vordring van de waarheid.
Hier hoort men als een englenklank
In welgestelden zielenzank.
Dus leeft, mejuffer, uw vernuft
Van eeuw tot eeuw, van tijd tot tijden,
45[regelnummer]
Hier blijkt mij dat uw brein niet suft,
En hoe gij 't dwaalspoor tracht te mijden.
Geen Juvenaal noch Naso's werkGa naar voetnoot47
Had ooit dat pit of zuiver merk.
Ga naar eindnoot@ Nog zie ik dat gij plant en kruid
50[regelnummer]
Hier aardig kweekt met zoet opmerken,
Wijl 't onze brosheid klaar beduidt
En blijken geeft hoe 's Hemels werken
| |
[pagina 477]
| |
Zijn wonderlijk in haar bestaan,
Terwijl wij ook, als zij, vergaan.
55[regelnummer]
Teel eedle kweekster, teel steeds meer,
Maar doet zulks liefst door hersenskrachten,Ga naar voetnoot56
Dan hoor ik galmen van uw eer,
Dan zweeft uw lof op zwanenschachten,
Dan hoor ik juffer Jetskes naam
60[regelnummer]
Met roem verbreiden door de faam.
Verschoon mij, juffer, breek ik af;
Verschoon mijn dicht en schorre tonen,
Vindt gij den trant ook wat te laf.
Zou mijn gedicht mijn wil vertonen,
65[regelnummer]
't Waar' nektar en verkreeg uw gunst,
En week Homeer niet in de kunst.
| |
3. Aan den Heer N.N., op het ontvangen van een lof-veers, en enige bijgevoegde gedichten van allerlei soorte (fragment)Ik dank u voor uw gunst, zegt ze, en schrijf u gaarne iets terug, hoe simpel het ook is. ‘Uw vriendelijke aard verschon’ mijn schorre klanken...’: | |
Aan den Heer N.N., op het ontfangen van een lof-veers, en enige bijgevoegde gedichten van allerlei soorte (fragment)
'k Ben slechts een vrouw, met huiszorg overladen,
Doch steeds belust tot stichtelijke bladen;
Vind zelden tijd te baden in die weeld,
Een man is zulks volkomen toegedeeld.
5[regelnummer]
'k Heb wel geen sleep van kinders om mijn oren,
Maar 'k zoek het huis te schikken naar behoren;
Ik schuim de vis, terwijl ik zit en lees,
En naai, terwijl ik veerzen maak als dees.
'k Ben nooit gewoon mijn nagels af te bijten,
10[regelnummer]
Maar wil mijn tijd met zoetigheid dus slijten;
Naar danserij of kaartspel ik nooit haak,
Maar vind waar 't brein gescherpt wordt, mijn vermaak.
Mijn hoogst geluk bestaat in twee vrindinnen
Die met veel lust de letteren beminnen.
15[regelnummer]
De dichtkunst wordt bij beide net gepleegd,
Daar ik als stro door d'amber word beweegd.Ga naar voetnoot16
D' een weet door jok en boert, en blijde stukken
Haar snegen geest gevallig uit te drukken,
En d' ander toont naar kunst met deftigheid
20[regelnummer]
Wiskunstig aan wat dat er dient gezeid;
Zodat, schoon 't d' een als speeltuig neemt ter handen,
| |
[pagina 478]
| |
Men vindt de kern van wijsheid voor verstanden;
En d'ander 't deftige ten toppunt trek,.
Ik werd door jok en ernst als opgewekt.
25[regelnummer]
'k Heb daarom ook de vrijheid aangenomen
Uw veerzen haar te delen zonder schromen,
Als honingzeem, uit bloem en kruid gehaald,
Wiens waarde naar vereis nooit wordt gehaald.
Vaar voort mijn heer, en wilt ons meer bedenken,
30[regelnummer]
En somwijl ons een hersenvruchtje schenken;
Zo zend ik u wat lettren wederom.
Die wisseling blijve altijd wellekom.
Bron |
|