Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 468]
| |
Een klucht tegen het huwelijk
| |
[pagina 469]
| |
Vader De Wilde stond bekend als kenner van de klassieke oudheid en om zijn grote kabinet met daarin onder meer penningen en beelden. In 1700 verscheen Signa antiqua e museo Jacobi de Wilde, een boek met daarin een beschrijving van zijn verzameling. De zestig bijbehorende etsen zijn gemaakt door de toen achttienjarige Maria. Aan het genoemde boek gaat een zevental gedichten vooraf van bekende tijdgenoten - zoals de hoogleraar Adrianus Relandus, de dichter Joan Pluimer en de predikant Johannes Vollenhove - waarin ze de dochter bezingen om haar tekenkunst. Daarnaast heeft Maria de Wilde ook het een en ander geschreven. Witsen Geysbeek meldt dat hij verspreid ‘een niet onaardig versje’ heeft aangetroffen, maar daar is tot nu toe nog niets van teruggevonden. Wel kennen we een viertal vertaalde toneelspelen van haar, die ze publiceerde onder de zinspreuk ‘Sine Pallade Nihil’ (‘Niets zonder Pallas’). Uit de lofdichten die aan deze stukken voorafgaan, blijkt dat Maria de Wilde zich achter deze zinspreuk verschuilt. In de zeventiende en aan het begin van de achttiende eeuw verschenen er slechts enkele toneelstukken van vrouwen. In het overgrote deel ging het dan niet om oorspronkelijk werk, maar om vertalingen en bewerkingen. Het materiaal van De Wilde valt hier ook onder. Het treurspel Abradates en Panthea is haar eerste bewerking en verscheen in 1710. Het is waarschijnlijk een vertaling van Tristan l'Hermites Panthée (1639). In het voorwerk bezingen een aantal mannen De Wildes werk. Meer dan dertig jaar later verscheen haar volgende toneelwerk, de klucht Het swervende portret (1742), naar Le Portrait van De Beauchamps. In 1755 volgden nog twee blijspelen. Het ene, Don Domingo Gonzales, of de man in de maan, is wellicht een bewerking van een stuk van Francis Godwin. Het enige werk waar De Wilde zelf van aangeeft dat ze het vertaald heeft is De bekroonde boere rymer, een bewerking van Die Poeten nach der Mode (1755) van de Duitse Christian Weise. | |
Het swervende portret (fragment)In deze klucht wordt het verhaal verteld van Frederik die op straat een portretje vindt en dan op slag verliefd wordt op het model, ‘Izabel’. Zijn eigen Margreet vergeet hij meteen. Anna, de vrouw die naar hij meent het model is, zegt hem flink de waarheid over het huwelijk. Knecht Jooris geeft commentaar. Blijkens ‘Amsterdam’ in vers 1 heeft De Wilde de klucht aan de Nederlandse situatie aangepast. | |
Het swervende portret (fragment)
Anna. Mijn Heer, wij zijn hier t' Amsterdam,
Daarom zal ik u rechtuit zeggen
Hoe dat de zaken bij mijn leggen,
Ik ben mijn leven niet gezind
5[regelnummer]
Te trouwen, 'k zie dat gij bemint
Mijn heer, en dat gij zoekt te paren.
Maar wilt u liefden dan bewaren,
Totdat gij komt bij uw Margreet
Daar gij heel vast en zeker weet
10[regelnummer]
Dat zij u weder zal beminnen,
Loop stelt op Margareet uw zinnen.
Frederik. Mejuffrouw ach! ik sta versteld,
Wie heeft mijn engel dit verteld?
't Is waar, mijn vader wil mijn paren
15[regelnummer]
Met haar, maar ach! ik kan verklaren
'k Ben haar ontvlucht, ach, Joris, ach!
Gij weet ik haar niet lijen mag.
| |
[pagina 470]
| |
Joris. Ja juffrouw hij zou Margarete,
Met jou te zien wel haast vergete
20[regelnummer]
Dat heeft hij mij gezeid, en ik
Geloof het wel, alle ogenblik,
Als ik maar eens van haar wil praten,
Dan zeit hij, schelm, wil jij 't wel laten,
Maar spreek ik maar van Izabel,
25[regelnummer]
Wel dan is alle dingen wel.
Anna. Wel 'k moet bekennen het is aardig,
Jouw heer, die is geen juffrouw waardig
Die mooi is, 'k loof't is evenveel
Al zag jouw heer zijn vrijster scheel.
30[regelnummer]
Hij ziet de een aan voor de andere,
Of, hij moet dikmaals weer verandere.
D'ongestadigst die ik ken!
'k Ben blij, dat ik zo niet en ben,
Dan had ik lang al moeten trouwen,
35[regelnummer]
'k Had nu al honderdduizend rouwen*,
Neen 'k blijf mijn baas, dat ik 's nachts denk,
Dat heb ik daags, met ene wenk.
Joris. Dat zul je ook hebben, wil je trouwen,
Mijn heer, zal jou een meid voorhouwen
40[regelnummer]
En ook een knecht, en die persoon
Ben ik, wat dunk je, is 't niet schoon?
Ja ik zal jou al mee oppassen
'k Zal 's morgens eerst jouw handjes wassen
In 't zilvere lampet en dan
45[regelnummer]
Dan zet ik voorts de koffiekan
Op 't tafel, en als jij zult wenken
Dan zal ik aanstonds komen schenken.
En dienen jou de suiker voor,
Is dat niet wel? Anna. Naar dat ik hoor,
50[regelnummer]
Zo zou jij beter kunnen vrijen
Als jouw patroon. Joris. Hij mag wel lijen
Dat ik hem zo wat help, want hij
En is bij jou hier nog zo vrij
Niet, dat hij zo durft met jou spreken
55[regelnummer]
Maar wacht maar eens een twee drie weken
Als hij wat bij jou heeft verkeerd,
Ik wed hij dan wel praten leert.
Anna. Och, vrind al kan hij nog zo praten,
Al had hij zolders met dukaten,
60[regelnummer]
Ik zou geen man begere, neen
'k Ben ongetrouwd heel wel te vreen,
'k Blijf die ik ben, hij kan vertrekken.
Joris. Tegen Frederik. Mijnheer ze lijkt met ons te gekken
tegen Anna. 'k Weet immers dat jij dat niet meent,
65[regelnummer]
Of is jouw hart dan zo versteend
| |
[pagina 471]
| |
Dat jij jou zo kunt laten vrijen,
En tone niet wat medelijen?
O stene Roeland, och mijnheer,
Ik weet voor jou geen raad schier meer:
70[regelnummer]
Als dat je 't zelfs nog eens most vragen,
Zo zonder zuchten, zonder klagen,
Nou grijp eens weer een nieuwe moed,
Misschien jij met een woord meer doet,
Als ik dee met mijn nodeloos klappen,
75[regelnummer]
En lukt het niet, laat ons dan stappen.
Anna. Geen mens en zal tot trouwen mij
Kunnen bepraten, 'k blijf er bij,
Neen, 'k heb nu veel geruster leven,
Als mij het huwelijk zou geven.
80[regelnummer]
Ziet gij mij aan voor zot of mal,
Dat ik mij laten foppen zal?
Neen dat en zal jou niet gelukken
Ik kanGa naar voetnoot83 der vrijers guitenstukken.
Laast most er eens een speelgenoot
85[regelnummer]
Van mij nog trouwen voor haar dood,
En 't scheen in't eerst wel wat te lijken,
Toen zij als bruidje zat te prijken,
Maar dat was na de trouwdag uit,
Die gist'ren was de man zijn bruid,
90[regelnummer]
Was nu zijn varke en kreeg slagen,
Toen kwam die arme sloof weer klagen,
Bij mijn, maar och! dat was voor niet,
Gij helpt u zelf in dit verdriet,
Zei ik, ik heb geen mededogen,
95[regelnummer]
Met een die zelf wou zijn bedrogen.
Joris. Maar loof jij dan dat iedereen
Zo kwalijk trouwt, juffrouw? Anna. Welneen:
Maar kan men dat dan ook van buiten
Wel zien, of 't schelmen zijn, of guiten
100[regelnummer]
Of eerlijke lui. Frederik. Ach neen
Mejuffrouw, maar zijt gij te vreên
Dan als gij mij kunt vernemenGa naar voetnoot102?
Anna. Hoor eens mijnheer, om niet te temen,
Ik waag 't er evenwel niet aan,
105[regelnummer]
Mijnheer, die kan maar hene gaan.
Frederik. Mag ik dan op uw min niet hopen?
Joris. Ei heer kom late wij maar lopen
Want of jij lang hier staat en smeekt,
Jij ziet dat zij niet anders spreekt
110[regelnummer]
Als van te vore. Frederik. Ach! mijn leven!
Gij blijft staag in mijn hart geschreven,
Hoe gij mijn haat, Helaas! wat pijn,
Dat gij mij aandoet, niets zal mijn
| |
[pagina 472]
| |
Van u te minnen, kunnen houwen.
115[regelnummer]
Joris. Maar heer, ze zeit ze wil niet trouwen
Anna. Mijnheer gij kunt doen naar uw zin
Voor mij ik laat de min niet in
Mij heersen.
Bron |