Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 479]
| |
‘Mannelijk dravende’ zielsgedichten
| |
[pagina 480]
| |
86 [Toegeschreven aan] Johan van Haensbergen (1642-1705), Anna Rethaan Het kapsel, en de laag uitgesneden en rijk versierde jurk staan in opmerkelijk contrast met de exclusief-vrome inhoud van Rethaans gedichten
| |
[pagina 481]
| |
1. Verkwikte zielIn dit sonnet beschrijft de dichteres een bijna mystieke ervaring tijdens het bidden. In geestesvervoering meende ze dat ze de ‘strijdende kerk’ (Gods kinderen op aarde) verlaten had en opgenomen was in de ‘triomferende kerk’ (de gestorven zaligen). | |
Verkwikte ziel
Wat hemelstraal! wat licht, was 't, Heer, dat in mij scheen!
Terwijl ik voor uw troon, ootmoedig neergebogen,
U bad met hert en mond en alle zielsvermogen,
Was 't of aard', zond', ramp, vriend, lief, leed, ja al verdween.
5[regelnummer]
't Was, Jezus, of mijn ziel, ten hemel ingetreên,
U heerlijk zag, en in verwond'ring opgetogen,
Door liefdenskracht verruktGa naar voetnoot7, het onvolmaakte ontvlogen
In u, mijn hoofdGa naar voetnoot8, met God reeds was volmaakt ineen.
't Was of in vreugdezang ik mij, met heilige engelen
10[regelnummer]
En zaligen vereend, thans ongestoord zou mengelen
In Godes roem; de strijd scheen voor mij uitgestreên;
En of ik eeuwig in triomf met u zou leven:
Maar ach! in korten tijd heeft mij dees vreugd begeven,
En 'k vind mij nog, helaas! in 't strijdperk hier beneên.
| |
2. Op het afsterven van Juffrouw Sara Petronella JacobiIn dit begrafenisgedicht beschrijft de dichteres de milde dood (euthanasia), die de gelovige verlost van het zondige vlees en het zwakke lichaam en haar leidt in de heerlijkheid. Aanvankelijk geniet de ziel (hier: de geest) afzonderlijk van de eeuwige rust; het lichaam wordt na het laatste oordeel met de ziel verenigd. | |
Op het afsterven van Juffrouw Sara Petronella Jacobi, Den 8 Maart 1727
Daar ligt nu mijn vriendin! de dood heeft haar geveld;
Maar denk niet, dat zij door de dood is overwonnen.
Neen, neen! de geest is in 't volmaakt bezit gesteld
Van 't leven, dat zij door Gods Geest hier had begonnen.
5[regelnummer]
Zij wordt niet, als voorheen, door 't zondig vlees gekweld;
Angst, pijn, ramp, vijand haar niet meer benauwen konnen,
Terwijl ze ook 't lichaam wacht, bevrijd van 's doods geweld,
Wordt de eedle geest verzaad uit de eeuw'ge levensbronnen.
| |
[pagina 482]
| |
In alles heeft ze op Gods, haars Vaders, gunst vertrouwd.
10[regelnummer]
't Geloof, op Christus' recht en voorbeê vast gebouwd,
Deed haar, vol liefde en hoop, heur einde vrolijk wachten.
Zij vond haar troost in 't woordGa naar voetnoot12, door 's Geestes licht bestraald.
God heeft, eer 't kwaad heur trof, de ziel tot zich gehaald,
Terwijl zij in zijn roem sleet 's lichaams laatste krachten.
Bron |