Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 342]
| |
Begga boven!
| |
1. LiedekenDe tekst sluit aan bij een hoofdstukje over Begga's geduld, het lijden dat zij van de ondankbare vondeling Gouduwijn heeft te verdragen, de moord op haar man, haar wonderlijke vlucht. De inzet van dit vroom en pretentieloos historieliedje herinnert duidelijk aan het befaamde lied van Katharina Boudewijnso. | |
LiedekenStemme: ‘Courante nouvelle’ of ‘Al had den koning Salomon’ Patiëntie is goed kruid voorwaar,
Dat is aan alle mensen openbaar,
Eenieder spreekt daarvan met groten lof.
't En wastGa naar voetnoot4 nochtans niet in eenieders hof.
5[regelnummer]
In allen plaats, op allen tijd
| |
[pagina 343]
| |
Is nodig dat men heeft verduldigheid.
Wie dat gij zijt, ontbreekt u deze deugd,
Zo zult gij zijn beroofd van 's hemels vreugd.
Dit was zo vast in 't hert geplant
10[regelnummer]
Van Begga, als zij haar in lijden vandGa naar voetnoot10,
Dat zij omhelsde met een blij gemoed
Kruisen en pijn en allen tegenspoed.
Al die godvruchtig in den Heer
Wilt leven en vertreden 's werelds eer,
15[regelnummer]
Vervolging lijden zal en zijn versmaad
En van de boze wereld zijn gehaat.
Als Begga met een kloek gemoed
Bestrafte 't kwaad en praamde tot het goed,
Den bozen satan, die de deugd benijdt,
20[regelnummer]
Heeft haar geleverd menig zwaren strijd.
Den goddelozen Gouduwijn
Droeg in zijn herte dodelijk venijn,
Bracht Ansigisus wredelijk ter dood,
Waardoor dat Begga komt in groten nood.
25[regelnummer]
't Was Gouduwijn den vondeling
Die Begga goedertier uit liefd' ontving
En opgebracht heeft als haar eigen kind.
Ondankbaar mens! Hoe zijt gij zo verblind?
Verschrikt was Begga, zo zij hoort
30[regelnummer]
Dat haren man, den hertog was vermoord.
Van menselijken troost was zij ontbloot,
Van alle kanten was haar droefheid groot.
Nochtans niemand en heeft gehoord
Uit haren mond een onverduldig woord:
35[regelnummer]
Zij zucht tot God, zij stort een tranenvloed,
Zij bidt God uit den grond van haar gemoed.
Maar God, die niemand en verstoot
Die hulp en troost van hem zoekt in den nood,
Heeft zijne dienstmaagd uit den strik geleid
40[regelnummer]
En van den bozen Gouduwijn bevrijd.
Zij vlucht terstond uit haar paleis,
Begeeft haar op een onbekende reis
Totdat zij komt voor enen waterstroom,
DaarGa naar voetnoot44 zij blijft stillestaan vol angst en schroom.
| |
[pagina 344]
| |
45[regelnummer]
Maar God heeft haar getoond terstond
Waar dat zij zou passeren door den grondGa naar voetnoot46.
Ziet, enen hert komt uit het bos gegaan,
Passeert het water zonder stillestaan.
Als Begga zag het wilde dier
50[regelnummer]
Passeren door de grond van de rivier,
Stelt z' haren voet in 't water en betrouwt,
Passeert daardoor en dankt God menigvoud.
God stiertGa naar voetnoot53 ze voorder op de baan,
Door Haspengouw is zij met vlijt gegaan
55[regelnummer]
Tot in de plaatse daarGa naar voetnoot55 zij was bevrijd.
Daar heeft zij God bedankt met vierigheid.
Met liefde was haar hert vervuld,
Ver van wraakgierigheid of ongeduld.
De wereld heeft zij dan adieu gezeid,
60[regelnummer]
Op God alleen heeft zij haar hert geleidGa naar voetnoot60.
| |
2. Lofzang van de H. BeggaNa haar vlucht wenst de opgejaagde Begga zich nu geheel aan God te wijden. De schrijfster kiest een melodie die goed bij de inhoud van de eerste strofen van het danklied aansluit. In het enige exemplaar dat ons van het bundeltje bekend is (Gent, U.B.), is er in de vierde strofe wat tekstverlies. | |
Lofzang van de H. Begga als zij verlost was van de vervolging van den wreden Gouduwijn.Stemme: ‘Helas, je suis abandonnée’. Wat vrees, wat schroom valt op mijn hert!
Des vijands stemme maakt mijn ziele bange,
Den schrik des doods heeft mij bevangen.
Waar ik mij keer, 't is droefheid ende smert:
5[regelnummer]
Ik word vervolgd, ik word gehaat,
Word ik bemind, het is door liefde kwaad.
Van duisterheid bedekt zijn bei mijn ogen.
Is dit mijn lot?
Hoe kont gij dit gedogen,
10[regelnummer]
Goedertieren God?
Ach wie zal vleugels geven mij
Als van een duive, datGa naar voetnoot12 ik mag ontvluchten
In eenzaamheid tot u te zuchten,
O Jezus zoet, daarGa naar voetnoot14 ik mag leven vrij?
| |
[pagina 345]
| |
15[regelnummer]
Want gij voldoet mijns herten lust,
In u alleen zo vindt mijn ziele rust.
NietGa naar voetnoot17 dat geschapen is zal mij verwekken,
Niemand en zal
Van u mijn liefde trekken
20[regelnummer]
In het aardse dal.
Gij weet, o Heer, dat ik mijn jeugd,
Dat ik mijn hert van in mijn kindse dagenGa naar voetnoot22
Aan u alleen heb opgedragen.
Dit was voorwaar mijn aldermeeste vreugd,
25[regelnummer]
In 's werelds liefde was ik vremd,
Al heb ik aan de trouweGa naar voetnoot26 toegestemd.
't Was om het recht gelove te verspreiden,
Onlangs geplant
En meerder te verbreiden
30[regelnummer]
In het Nederland.
Ik heb geproefd, ik heb gesmaakt
[...] van dit ongestadig leven
[En] wat de wereld ons kan geven:
NietGa naar voetnoot34 is er dat mijn hert te rechtGa naar voetnoot34 vermaakt.
35[regelnummer]
Ik heb bevonden dat voorwaar:
Het leven van den mens is vol gevaar,
Mij docht ik was bevrijd van mijn vijanden,
Als ik helaas
Bijna vanGa naar voetnoot39 's vijands handen
40[regelnummer]
Overrompeld was.
Nu dank ik u, o vader mijn,
Ik ben ontsnapt, ik ben den strik ontkomen,
Want gij hebt acht op mij genomen
En mij verlost uit allen druk en pijn.
45[regelnummer]
Ik laat de wereld wereld zijn,
Al haren glans en is maar valse schijn.
Ik wil mij trouw aan u, o Jezus, geven,
Neemt mij in dank
Voor u alleen te leven
50[regelnummer]
Al mijn leven lank.
| |
[pagina 346]
| |
Bronnen |
|