Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 335]
| |
Een succesvolle liedboekschrijfster op leeftijd
| |
[pagina 336]
| |
Vander Meulens derde bundel, Het hemels lust-hofken gheplant in de H. Orden des H. Patriarchs Dominicus (Antwerpen, J. van Soest), dateert van 1705 en telt 67 liederen waarvan meer dan de helft aan Wilant zijn ontleend. De bejaarde zuster wordt nochtans op het titelblad als de auteur aangeduid. Had zij al de hand in de verzameling die Wilant onder dezelfde titel in 1681 had uitgegeven? Of was haar naam alleen al een waarmerk? Achteraan in het boekje bezingt zijzelf haar vijftigjarig kloosterjubileum. In de proza-opdracht aan de theoloog Joannes van Doorne, prior van de Antwerpse dominicanen, laat Catharina blijken dat zij in weerwil van de ‘vernuftheid van deze schrijvende eeuwe’ de retoriek en de eruditie van het dedicatoire genre stevig beheerst. Haar dedicatie ziet zij varen als een schip in de oceaan van Van Doornes deugden, maar wetend dat haar complimenten de bescheiden man zouden kunnen verontrusten, trekt zij met een koen beeld ‘het zeil in van haar (bevlogen) pen’. Veel vaart is in de liederen zelf nochtans niet te vinden. Catharina stierf in haar 85e levensjaar, na 65 jaar kloosterleven. | |
1. LiedekenDe tekst beschrijft hoe iemand die de wereld voor het klooster verlaat, bloempjes van deugden verzamelt om daarmee op de jongste dag te kunnen verschijnen voor de bruidegom. Een lied ook over roeping en wereldverzaking dat van heel ver even aan zuster Bertkens hofken doet denken. | |
Liedeken, hoe een godminnende ziele, die de wereld verlaat, blommekens van deugden wilt vergaderen om daar mee ten jongsten dage te verschijnen voor haren bruidegomStemme: O valse vrouw (of) Staat beeksken staat Weg 's werelds vreugd,
Ik zeg adieu in mijne jonge jeugd.
't Is al maar ijdelheid wat men hier ziet,
En veel verdriet,
5[regelnummer]
Ik hoor van binnen een zeer sterke stem,
Den Heer ist die mij roept, ik volge hem.
'k Gaan in den hof,
Hier van Dominicus tot zijnen lof.
Daar wassen blommekens menigder hand
10[regelnummer]
Aan alle kant
Van deugden, die met vlijt ik plukken zal
En schenken ze aan Jezus mijnen al.
O violet,
Op u heb ik mijn herte eerst gezet,
15[regelnummer]
Gij beeldt hier uit een diep ootmoedigheid
Die ons bereidt
Om te verkrijgen haast de zonneblom,
Geloof, hoop, liefde van den bruidegom.
Waar dat dan uit
20[regelnummer]
De alder-aangenaamste roze spruit,
| |
[pagina 337]
| |
't Is patiëntie in den tegenspoed,
Zo dat 't gemoed
Hier mee de lelie plukt, in deze pleinGa naar voetnoot23
Te leven met God zuiver ende rein.
25[regelnummer]
Ik zien ook aan
't Gers-blommekenGa naar voetnoot26 daar ik mijn oog op slaan,
't Verlaten van allen het werelds goed,
Dat men hier moet
Abandonneren in alsGa naar voetnoot29 en geheel,
30[regelnummer]
Ja, niet aankleven 't alderminste deel.
Waarna ik zal
Bekomen 't korenblomken in dit dal,
Een bogingGa naar voetnoot33 van den wil, en het gemoed
Uit liefde zoet,
35[regelnummer]
Onder God en den mens hiertoe gesteld,
Die mij wat ik moet doen of laten meldt.
O gouwe blom!Ga naar voetnoot37
'k Wens u te planten in mij tom en tomGa naar voetnoot38,
Heel goedertieren tot ieder te zijn
40[regelnummer]
In alle pijn,
Waartoe de maagdeliefGa naar voetnoot41 ons maakt bereid
Te leven hier altijd in matigheid.
| |
2. KerstliedekenEen van Vander Meulens vele pretentieloze kerstliedjes. Naar de mode van die tijd dragen de herders namen ontleend aan de pastorale literatuur: Filis, Titer en Coridon. | |
KerstliedekenStemme: Hoe wel bedacht, al die veracht. Wat vrolijk lied en zingt men niet
DaarGa naar voetnoot2 onze schaapkens weiden?
Komt Filis aan, wij zullen gaan
Eens horen langs de heide
5[regelnummer]
Eens horen langs de heide,
Den blijden toon, van d' engels schoon,
Die samen nederdalen
Hier op het veld, ik word ontsteld
Door 't glinsteren der stralen.
10[regelnummer]
Nooit helder licht aan ons gezicht
En zagen wij verschijnen,
De guide Zon, o Coridon
| |
[pagina 338]
| |
Die doet de nacht verdwijnen,
Die doet de nacht verdwijnen.
15[regelnummer]
Ziet hoe de maan en sterren staan
Veel klaarder dan tevoren,
Messias is, nu al gewis
Een kindeken geboren.
Hier staat den stal, daar 't liggen zal,
20[regelnummer]
Loopt Titer gaat ras binnen,
Maar neemt de luit en Duitse fluit,
Wij zullen mee beginnen,
Wij zullen mee beginnen,
Op onze veel, het snaargespeel,
25[regelnummer]
Om alzo te vereren,
Dit zoete kind, dat ons bemint,
Want 't is den Heer der Heren.
| |
3. Liedeken van de H. Philagia [Pelagia]Met dit historielied over een vrouwelijke heilige heeft zuster Catharina bij wijze van bladvulling een lied bewerkt uit een jezuïtisch liedboek van 1634: Den gheestelijken nachtegael van Petrus Maillart. Het verhaalt de geschiedenis van de fiere courtisane Pelagia, die onder meer door haar parfum een vergadering van acht bisschoppen in beroering brengt. Een van hen, Nonnus, blijft het meisje niet zonder deernis en met een zekere bewondering lang nakijken: deden wij bisschoppen maar evenveel aan goede werken als zij voor haar schoonheid doet. De zondag daarop houdt hij een preek die tot de bekering en het doopsel van de provocerende heidin leidt. Pelagia wordt daarna op de Olijfberg een zware penitente, vermomd als een man. Deze list komt in meerdere oude heiligenlevens voor. ‘Vrouwen in mannenkleren’ bewaarden zo beter de schat van hun maagdelijkheid. Voor Pelagia, die haar vrouwelijkheid op alle mogelijke wijzen had uitgebuit, heeft het gebaar een dubbele betekenis: ze zweert bij dezen haar vroegere beleving van het vrouw-zijn af en verheft zich tot het niveau van de heldhaftige mannelijke asceten. De legende vertelt dat men bij haar begrafenis hogelijk verbaasd was dat zij geen man was. Maar dit laatste gegeven is niet in het lied verwerkt. In deze ‘histoire d'une femme’ zullen de zingende dominicanessen zich met begrip in de bekering en boete van de even uitdagend mooie als heldhaftige Pelagia met de lange hals en de lonkende ogen hebben ingeleefd; in de gemeenschap der heiligen was de sympathieke zondares een van de hunnen geworden. Ook het opdelven en bewerken van minder bekende liederen was voor de ‘rijmende’ Catharina een weg om aan de spiritualiteit van haar gemeenschap stem te geven. | |
[pagina 339]
| |
Om de wereld te vereren,
Dragende ene karkanteGa naar voetnoot7
Van zeer schone diamante.
Zij gonk met het hoofd ontdekt
10[regelnummer]
En den hals lang uitgestrekt,
d'Ogen draalden overal,
Zijnde klaarder dan kristal:
Deze waren duivelsnetten
Ende fuiken die hijGa naar voetnoot14 zette,
15[regelnummer]
DaarGa naar voetnoot15 den geilen mens gevangen,
Die haar aanzag in bleef hangen.
Haren geur drong door de lucht
Als zij eens met groot gerucht
Kwam voorbij de kerke, waar
20[regelnummer]
Dat acht bisschoppen te gaar
Zagen rijden deze vuile
Courtisane, op een muileGa naar voetnoot22,
Vergezelschapt met een schare
Van dienstmaagden en dienaren.
25[regelnummer]
De prelaten samen daar
Keerden hun gezicht van haar.
Nonnus met een droeve mienGa naar voetnoot27
Heeft ze alleen naar gezienGa naar voetnoot28
Zo lang als 't zijn ogen droegen,
30[regelnummer]
Wanneer dat hij door misnoegen
Tot de ander in die steden
Sprak dees welbedachte redenGa naar voetnoot32:
Ik gelove, broeders trouw,
Dat ons Here deze vrouw
35[regelnummer]
In zijn oordeel stellen zal,
Tot beschaamdheid van ons al,
Want zij meer zorg komt te dragen
Om de mensen te behagen,
Als wij, hoofden van de kerken,
40[regelnummer]
Doen voor God met goede werken.
Waar is onze neerstigheid
In den dienst ons opgeleid?
Ons gebed, ons liefde tot
Onzen naasten en tot God,
45[regelnummer]
Met patiëntie te lijden,
In vervolging te verblijden,
De onwetende te leren,
En de zondaars te bekeren?
| |
[pagina 340]
| |
Wie kan zeggen, hoeveel tijd
50[regelnummer]
Dat dit werelds kind verslijt,
In te stellen al 't sieraad
Van het lichaam op zijn maat?
Om haar aanzicht te blanketten
En te wezen in balettenGa naar voetnoot54,
55[regelnummer]
Zij verwacht nog duivels lone,
Wij een glorieuze krone.
Op den zondag die kwam aan
Dede Nonnus een vermaan
Van den streng rechtveerdigheid,
60[regelnummer]
Die God naarmaals heeft bereid
Om te straffen onze zonden,
Maar dat door Zijn dierbaar wonden
Was barmhertigheid te hopen
Voor degeen die tot Hem lopen.
65[regelnummer]
Dit heeft hij met zulken kracht
In 't sermoen daar voortgebracht
Dat eenieder zucht en steent
En zijn misdaden beweent.
Onder andre deze vrouwe
70[regelnummer]
Toonden ook zeer groten rouwe
En viel neer voor Nonnus' voeten,
Die nat makende uit boete.
Ziet wat vruchten dat hier doet
Deze lering in 't gemoed
75[regelnummer]
Van dit dertel venuswicht,
Want den Heer door 't hemels licht
Hare ziele kwam verzaden
Met het water der genade,
Dat van stonden aan uitblusten
80[regelnummer]
D' ongeregelde wellusten.
Zij verzocht met diep ootmoed
In het bad van Christi bloed
Door den doop haar zuiverheid,
Zijnde vol onreinigheid,
85[regelnummer]
Die Pelagia ontvangen
Heeft van Nonnus met verlangen,
Maar om 't gloof wel te verstane,
Gonk naar 't huis van een RomaneGa naar voetnoot88.
Toen brocht zij in 't openbaar
90[regelnummer]
Bij den bisschop Nonnus daar,
| |
[pagina 341]
| |
Al haar zilver ende goud,
Die het deed tot onderhoud
Aan den armen ras uitdelen
Met veel peerlen en juwelen,
95[regelnummer]
DatGa naar voetnoot95 den vijand zeer benijdde
Maar Gods engelen verblijdde.
Op den derden dag liet zij
Al de slaven los en vrij
Die haar hadden hier gediend
100[regelnummer]
En als een meesteres bemind,
Komende met zoete tranen
Deze minnelijk vermanen
Om hun zelven te begeven
Tot de beternis van leven.
105[regelnummer]
Als nu op den achtsten dag,
Zo de nieuw gedoopte plag,
Haar wit kleed was afgedaan,
Is Pelagia gegaan,
Zonder datGa naar voetnoot109 iemand kost weten,
110[regelnummer]
Naar den berg van Oliveten,
DaarGa naar voetnoot111 zij vier jaar in manskleden
Zware penitentie dede.
Dezen tijd bleef zij alleen
In haar celle vol geween
115[regelnummer]
En met abstinentie groot
Leefde daar totdat de dood
Hare ziele heeft ontbonden,
Die in ruste wordt gevonden
Bij de heiligen hierboven
120[regelnummer]
Om God eeuwelijk te loven.
Bronnen |
|