Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 324]
| |
Lessen voor het vrome leven
| |
[pagina 325]
| |
Na een aantal jaar verhuisde Nevius naar Utrecht - het toenmalige centrum van de Nadere Reformatie - waar ze Anna Maria van Schurmano leerde kennen. Brakel vertelt dat deze ‘ziende dat zij [Sara Nevius] grote lust hadde tot de dichtkunde, maar dat het haar aan de kunst ontbrak, [...] haar allerleie trant van verzen [leerde], en het stellen van korte en lange syllaben ieder op zijn plaats [...]’ (*5). Via Van Schurman leerde Nevius haar tweede echtgenoot kennen, de predikant en schrijver Wilhelmus à Brakel, met wie ze op op 29 maart 1664 in het huwelijk trad. Ze vestigden zich in het Friese Exmorra en kregen vier dochters en één zoon. Alleen de oudste dochter, Sulamith, bleef in leven. Het gezin verhuisde binnen Friesland een paar keer, totdat ze zich in 1683 in Rotterdam vestigden. Behalve aan de opvoeding van haar dochter besteedde Nevius veel tijd in de gemeente van haar man. Ze organiseerde - zoals vaker in kringen van de Nadere Reformatie gebeurde - bijeenkomsten aan huis, conventikels. Meestal gaven mannen leiding aan dergelijke gezelschappen, maar Sara Nevius had de vrijheid zelf andere vrouwen te onderwijzen in de christelijke leer en levenswandel. Rond haar zeventigste ging haar gezondheid sterk achteruit. In november 1705 werd ze ernstig ziek en ze overleed op 24 januari 1706. Tijdens haar leven zette ze haar ervaringen met het geloof op schrift op aanraden van Hermannus Witsius, predikant te Leeuwarden. Schrijven had voor haar een belangrijke rol in haar geloofsleven; het verdreef haar geestelijke lusteloosheid en verwardheid, en het herlezen van het geschrevene wekte haar hart weer op. Schrijven bleek voor haar een hulpmiddel tot een ascetische levenswijze. Het zal echter nooit haar bedoeling zijn geweest iets ervan te laten drukken. Wel circuleerde (een deel van) haar werk in handschrift. Zo is er een afschrift overgeleverd met op rijm gestelde meditaties van haar: Juffrouw Braekel, Stichtelijke verzen of meditatiën op rijm. [1694] (UBL Collectie Maatschappij der Nederlandse Letterkunde Ltk. 397). Haar echtgenoot vertelt in het voorwoord van Een aendachtig leerling dat een goede vriendin van zijn overleden vrouw hem vroeg een reeds eerder door haar geleend geschrift van Nevius nog eens te mogen raadplegen. Dit verzoek vormde de aanleiding tot de uitgave van Een aendachtig leerling. Brakel beweert het werk daarvoor nog nooit gezien te hebben, maar toen hij het voor de onbekende vriendin opzocht en inkeek, achtte hij het zo goed dat hij besloot het uit te geven. Ontbrekende leestekens, hoofdstukindeling en een inleiding voegde hij zelf toe, voordat het op zijn kosten gedrukt werd. Haar overige werk vond hij te lang en te persoonlijk om te drukken. Een aendachtig leerling heeft een grote populariteit gekend. Na de eerste druk van 1706 verschenen er tot 1770 nog minstens zes uitgaven. Maar ook daarna beleefde het werk nog regelmatig herdrukken, waarvan de meest recente in 1987. Naast bovengenoemd stichtelijk werk schreef Nevius ook gelegenheidsverzen, die overigens ook een godsdienstige strekking hadden. Een lijkdicht uit 1695 op het overlijden van de predikant Jacobus Koelman, dat ondertekend is met S.N., wordt aan haar toegeschreven (UBL 186 A 5, 18) en in 1700 maakte ze een drempelgedicht voor een boek van haar echtgenoot Logike latreia, dat is Redelijke Godtsdienst. Ten slotte leverde ze met ‘Zielzugt tot den Here Jezus’ in 1709 een bijdrage aan Een bundeltje uitgekipte gezangen waarin gedichten waren opgenomen van personen die ze in Utrecht gekend zal hebben. | |
1. Een aendachtig leerling van den Here Jezus (fragmenten).a. [Kapittel X]In dit fragment beschrijft Nevius op welk moment van de dag je je het best tot God kunt wenden. De vroege ochtend is het meest geschikt en als men verstandig leeft, kan dat ook best. Toch moet men het ook niet te ver voeren: bij slechte gezondheid is het geen absolute eis. De piëtistische Nevius heeft een wat ouderwets taalgebruik, met een voorkeur voor gerekte vormen. | |
[pagina 326]
| |
[Kapittel X]Kiest dan die tijd om uwes Heren onderwijzingen of raad te verzoeken, die gij daar toe in u zelve, en bij uw Heer alleen zijnde, bekwaamst oordeelt, en over welke gij des Heren zegen gewonelijk ondervindt, kunt gij het enigzins doen, mijne ziele, ja zet er u na om het te leren, indien gij 't niet genoeg en kunt, namentlijk, dat gij uitkiest, en u gewent om uit te kiezen de vroege morgen, als 't overal nog stil is: God woont in de donkerheid, en openbaart zich in de stilte, die mij vroeg zoeken, zeit uw Here, die zullen mij vinden. En gij weet dat het alzo is, verzuimet dit dan toch niet, waag er al somtijds een weinig zwakheid of pijnelijkheid van uw lichaam aan, 't moet u zo veel wel weerdig zijn: en gaat die zwakheid of pijne te ver dat het u hindert, houdt dan wat op, en geef u lichaam zijn eis. Maar draagt wel zorge, dat gij altijd in de voorbaat zijtGa naar voetnoot1. Zo te weten, dat gij over de behoeften des lichaams na uwe wijsheid disponeert, en het zelve zodanig, en zo veel, of zo weinig voedsel geeft, waardoor het zelve bekwaamst wordt, en bekwaamst blijft tot uwen dienst, en het en zal zich u dan niet licht in de vroege morgen onttrekken: maar gij zult het zonder moeite niet daartoe krijgen, hoewel ook als gij er uwe gewoonte van maakt, zo zal 't uw lichaam gewoon worden, en door uwes Heren goedheid zodanigen hebbelijkheid van deszelfs oefenen gestadig krijgen, dat gij 't met weinig moeite zult kunnen doen. Uw Heer zal u wel wakker maken, als hij ziet dat gij het ernstig meent en het daarop zet, en hij zal door zijne goedheid u in en door dat verloochenen van uwe begeerlijkheden zulken zoetigheid in zijne gemeenzame onderwijzinge, en ommegang geven, dat gij geen ander tijd zult wensen, ja dat het u smarten zal, als gij 't niet ten nauwsten geprobeerd hebt, of als uw lichaam u niet in den vroegen morgen dienen woude: te meer als gij deszelfs schade gewaar wordt, in de veelvoudige beletselen op den dag; onthoudt dit doch wel mijne ziele, en dient dezen uwes Heren raad, en toont voor hem en u zelve alzo dat gij 't meent, dat gij van hem zoeket geleerd te zijn. Evenwel moet ik u dit ook te gemoete voeren, als uw lichaam te zwak is om vroeg op te staan, of als het daardoor te veel verzwakken zoude, zo houdt u zelven uit de strik, alsof gij nog even zeer verplicht daar toe waart: neen, toch niet, uw geweten zal u alsdan ook wel vrij spreken: allene bezorget, bedenket en overlegget, en doe u best om dit te zoeken; want u is er zeer veel aan gelegen, indien gij anders des Heren Jesu gemeenzame onderwijzingen door zijn Geest zelve zoekt: alle tijd is daartoe niet even bekwaam, ook en toont zich die grote Heer en Meester niet altijd even gereed. | |
[pagina 327]
| |
b. [Kapittel XXXV]In dit fragment houdt Nevius een gesprek met haar ziel waarin ze reflecteert op de waarde van haar schrijven. | |
[Kapittel XXXV]Komt mijne ziele, zegt mij doch eens, waarom zoekt gij mijne hulpe in uwen dienst zo dikmaal, en zo veeltijds, en zo gestadig door schrijven? en zoudt gij mijne hulpe door woorden tussen ons Heer en ons alleen niet beter kunnen gebruiken, zoudt gij niet innerlijker en aldaar bezetter en gestadiger bij uwe Here konnen blijven zonder mijn schrijven? ja indien ik er geheel uit bleef? Ben ik niet eer tot letsel als tot hulpe in dezen? Zegt mij dit toch vrijmoedig, opdat ik u toch geenszins hindere, maar trouwelijk helpen mag om weder bij uwe Heer alleen te komen. Ik zoeke uwe hulpe ook bijzonderlijk door schrijven, om dat ik door die weg uwe hulpe dikmaal, en veeltijds, en gestadig bevonden hebbe. Ook wil ik uwen dienst door woorden geenszins klein achten, maar dagelijks en zonder ophouden mede gebruiken: beide omdat ik uwe loomheid kenne, en telkens ondervinde hoe licht en hoe ras gij mij uwe hulpe onttrekt, en hoe gereed dat gij mij alleen zoudt laten, en dan kan ik weinig uitwerken in uw aardse tabernakelGa naar voetnoot1, en lemen hutje. Want als ik tussen mijn Heer en mij alleen wil werken, en ik en geniete u niet wakker, lustig en levendig bij mij, zo doof ik zelve ook uit, en het gebeurt zo zelden, indien het gebeuren heten mag, dat ik iets bijzonders uitwerke, wanneer ik uwe hulpe geheel misse; ik ben door mijne geesteloze gestalte zo weinig levendig werkzaam in mijns Heren dienst als gij slaapt, doch tot mijn grote droefheid; en daarom en kan ik uwe gestadige hulpe niet missen, of ik worde al wakker zijnde nog slaperig, bedwelmd, dof, lusteloos, lui, verward, onaandachtig en duister. Ik moet uwen dienst gebruiken, en als ik uwen dienst al schrijvende gebruike, zo doe ik het opdat ik niet slaperig, niet bedwelmd, niet dof, lusteloos, lui, verward, en onaandachtig en alzo duister worden zoude; want dan kan ik niet met allen doen om mijn Heer te zoeken, als somtijds een beklemde zucht laten tot hem uitgaan, en ik zelfs verkwijne veelszins. Mij gedenkt den tijd nog zeer wel, dat ik het zonder uwe hulpe het zuiverste, op het aandachtigste, het profijtelijkste, en het zoetste werken kon, maar die tijd is geweest: nu moet ik om uwe talmerijen met u talmen, en mijn werk door het uwe tot perfectie toe brengen: nu moet ik uwe gebrekkelijke hulp genieten: en ik ben wel hartelijke blijde, als ik uwe hulp genieten mag, en al klinkende met u voortgaan, wij zullen malkanderen nog eens anders zien, en met malkanderen lopen, wanneer gij, mijn lichaam, naar mij zult geformeerd worden;Ga naar voetnoot2 daar ik mij nu naar u (doch tot mijn leedwezen) formeren en voegen moet. | |
[pagina 328]
| |
Maar ook gebruik ik uwen dienst daarom omdat dezelve voor mij niet alleen in de eerste tijd, wanneer ik schrijve, maar ook na die tijd, wanneer ik het begere of van node hebbe, het mij wederom zoude te passe komen: door uwe hulpe kan ik dan wanneer 't mij lust, of wanneer ik het van node hebbe, altijd wederom zien wat mijn Heer mij toen geleerd, en toen tot mij gesproken heeft: en door wat weg dat ik hem doe vonde, en vast hielde: en hoedanig zijne vriendelijkheid omtrent mij was: wat hij in mij werkte, hoe hij mij versterkte, vertroostte, na het herte sprak, opwekte, aan 't werk zette, hoe hij mijne begeerten hoorde en dede, en zo kan ik zijne leringen en vertroostingen telkens weder vinden, en opdat ik ze weder zoude kunnen vinden, daarom gebruik ik uwen dienst en hulpe door schrijven. Ook door 't schrijven van mijne bedenkingen ben ik omzichtiger over dezelve, hoedanige dat ze zijn, of ik ze mijn Heer wel vrijmoedig durf voorhouden, en daar voor zijn oogen laten liggen: of ik wel lijden mag dat hij dezelve inzie, en doorzie, en al wederom inzie en doorzie, en de zelve examinere, of die al van zijn Geest zijn voortgekomen, opdat hij ze hore en voldoe, dat hij zie deszelfs oogmerk, deszelfs beweegreden, deszelfs gedaante: en ook nog aan de zelve gedenken mag, wanneer ze mij zelf ook mochten vergeten en uit den zin gegaan zijn: ziet, daarom gebruik ik uwen dienst door schrijven. Maar ook gebruik ik uwe dienst zo dikmaal door schrijven, omdat ik zo gestadig bevinde dat het onze Heer behaagt ons beide door deze weg ordinarisGa naar voetnoot3, ja meest altijd het bijzonderste en het baarblijkelijkste te ontmoeten; en daarom gevalt mij dit middel ook uitnemende, en houde mij aan 't zelve vrij verbonden: want zo als 't onze Heer behaagt te werken, zo behaagt het mij ook; en die 't hem behaagt u in zijn dienst te gebruiken, die behaagt het mij ook te gebruiken. Wanneer ik dan bevinde, dat het ons Heer behaagt mij het bijzonderste ordinaris te ontmoeten door middel van uw schrijven, en zoude ik als dan uwen dienst niet bijzonderlijk voor schrijven gebruiken? hoe zoude ik mij zelve dan verzekeren dat ik mij veel liet gelegen wezen aan mijns Heren gezelschap en gunste, laat ons dan maar samen voortgaan om ons Heer ook door deze weg al verder te zoeken, en deze bewegingen en geleidingen des Geestes zorgvuldig opvolgen. | |
2. Opwekkinge voor den lezerIn dit gedicht prijst Sara Nevius het boek Redelijke Godtsdienst van haar echtgenoot Wilhelmus à Brakel aan. Vooral door dit werk is deze predikant Brakel populair geworden bij de gereformeerden. | |
[pagina 329]
| |
Opwekkinge voor den lezer
Hier hebt g'een klaar vertoog van Brakels geest en leven,
Door d' invloed van Gods Geest godvruchtiglijk geschreven
In helder heilig licht, en staad'ge neerstigheid,
Om Gode dienst te doen in veel getrouwigheid.
5[regelnummer]
Zijn hart heeft t' aller tijd veel lust gehad tot stichten,
Bijzonder om dit werk daartoe ook uit te richten,
Opdat hij na zijn dood, tot kerks- en zielsopbouw,
Door dit geschreven woord, nog lange preken zou.
Ontvang het, lezer, lees met aandacht en opmerking:
10[regelnummer]
En onder des zo doe Gods Geest op u zijn werking,
Verlichtend uw verstand, verandrend uw gemoed;
Opdat gij 't onderzoek tot uwen voordeel doet.
Hier 's allerhande stof, kiest naar uw lust en oordeel,
Meest naar uw zielsgebrek, beoog alszins uw voordeel:
15[regelnummer]
Zoek wezentlijk profijt, bijzonder dat uw hert
In waarheid zij voor God, en niet bedrogen werd.
En als g'in sulligheid zult op de zaken malenGa naar voetnoot17,
Wil hemels licht en kracht veelvoudig nederdalen
Tot waarheid en tot deugd, om in volstandigheid
20[regelnummer]
Des levens pad te gaan, in veel gemoedigheid,
En na g' in Christi kracht hier wetlijk hebt gestreden,
Met hem gekroond te zijn in zaal'ge eeuwigheden.
Zo vindt gij dierbre vrucht, en Brakel vindt zijn endGa naar voetnoot23,
Waartoe hij deze vlijt voor u heeft aangewend.
25[regelnummer]
En d' alleenwijzen God zij lof, en dank, en ere,
Die kroon' Zijn eigen werk, en 't verder zo regere,
Dat Jezus' koninkrijk zij heerlijk uitgebreid
Door middel van dit boek, in tal en heiligheid.
Bronnen |
|