Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 294]
| |
Vriendin van Tesselschade, bewonderaarster van Huygens
| |
[pagina 295]
| |
53 Handschrift van Alida Bruno, gedateerd 11 december 1672, met een in opdracht geschreven gedicht (‘inden Naem van Mevrou van der Graaf’), gevolgd door de bijbehorende brief aan haar ‘ouden Vrindt’ Constantin Huygens
| |
[pagina 296]
| |
Haar gedichten kenmerken zich door een puntige stijl en door woordspel. Ze werden alleen gepubliceerd in het werk van anderen. Daarnaast werd een aantal van haar gedichten opgenomen in contemporaine verzamelbundels als Klioos Kraam II (1657) en Bloemkrans van verscheiden gedichten (1659). | |
1. Grafschrift over de vermaarde Tesselschade Roemer VisschersIn 1649 overleed Bruno's stadgenote Maria Tesselschade. Met allerlei woordgrapjes verwijst ze naar de lof die de vermaarde vrouw ontving van de grootheden Hooft en Huygens. Daarbij komen onder andere haar borduurwerk, dichtwerk, zangkunst, graveerwerk en schilderwerk aan de orde. | |
Grafschrift over de vermaarde Tesselschade Roemer Visschers
Dit graf, begunstigd door de doodGa naar voetnoot1,
Besluit een vrouw, die op de schoot
Der wijsheid is gevoed geweest,
En daarom had de grootste geest,
5[regelnummer]
En hersens zonder wederga;
Deez' was Maria Tesselscha,
Een schouwtoneel daar alle konst
Zich toonde in een volle gonst,
Een vrouw, wiens konste vrouw natuur,
10[regelnummer]
Omhelsde als haar nagebuur,
Wiens roem-galm blies de nijd vol angst,
't Was Roemers roem, 't was Viss(ch)ers vangst,
't Was meer als ik getuigen kan,
Het ganse land getuigt ervan:
15[regelnummer]
Ei lezer vraagt het mij niet af,
Maar als gij weg gaat van dit graf,
Onthoudt de naam van Tesselscha
En vraagt er alle geesten na,
En zo gij die nog niet gelooft,
20[regelnummer]
Zo vraagt den geestelozen HooftGa naar voetnoot20,
Wiens geest zo dikwijls heeft gespeeld,
Met konsten van haar geest geteeld;
En daarom is ook Hooft geweest
Hooft-roemer van haar grote geest;
25[regelnummer]
Vraagt dan nog de bedrukte blaên,
Hoe druk des drukkers pers most gaan,
Toen Huygens' pen aan haar verstand
Gaf letterlof; vraagt aan haar hand,
En naald, en pen, en stem, en keel,
30[regelnummer]
En diamanten, en penseel:
Elk zal de konst van die hier leit
Toewijzen de onsterflijkheid.
| |
[pagina 297]
| |
2. Aan den zelvenBlijkens de titel heeft er een ander gedicht met dezelfde adressaat voorgestaan. Ds. Willem Sluiter vluchtte in 1671 voor vijandelijke troepen van Eibergen naar Holland. Hij bezocht in die periode ook zijn Alkmaarse collega Bornius. Waarschijnlijk voltooide Sluiter toen Jeremia's Klaag-liederen, want deze bundel bevat behalve onderstaand lofdicht van Alida Bruno nog meer bijdragen van personen uit Alkmaar. Het epigram bevat een woordspel met de betekenis van druk als o.a. drukpers en (wijn)pers. | |
Aan den zelven
Heer Sluiter, vrome vriend, uw Jeremias-klacht,
Zo konstenrijk gerijmd, hoeft niet in druk gebracht:
Z' is op, en uit de pers van herts-rouw uitgegeven,
En door uw droeve pen in heilgen druk beschreven.
Bronnen |
|