Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 298]
| |
Geheime briefwisseling in een klooster
| |
[pagina 299]
| |
Zij trad, na een opmerkelijk vrome jeugd, op 1 augustus 1649 binnen in het St. Pietersklooster van de Gentse penitenten-recollectinen, een strenge en pas hervormde gemeenschap, waar zij als zuster Françoise-Clara van St. Lieven, na amper achttien maanden, op tweeëntwintigjarige leeftijd overleed, door de enen als een heilige geprezen, door de anderen verguisd. De geschiedenis van haar onwaarschijnlijk leven is met wat van haar geschriften overbleef in 1677 te Duinkerken uitgegeven door de in de Vlaamse letterkunde niet onbekende minderbroeder Franciscus Cauwe (ca. 1631-1679). Er volgden nog twee herdrukken (Antwerpen 1685 en Gent 1710). Een Franse vertaling van de franciscaan Gilles Laoureux verscheen in 1696 te Luik. Cauwe wil met zijn goed gedocumenteerde biografie uitdrukkelijk Clara's heiligheid bewijzen. Hij laat zijn boek inleiden door een lang gedicht (216 verzen) van de Brugse kanunnik en boekencensor J. Lourier, dat tot de bewonderde Françoise is gericht en haar naam tot in de hemelen verheft: Totdat zij ook eens mag den stoel van Rome treffen,
Totdat eens wordt beweegd 't hert van Zijn' Heiligheid
Dat hij ons kenbaar maakt uw zeker zaligheid.
Merkwaardig is de ‘nationale’ toon van het gedicht. Met Françoise verschijnt in de van mediterrane heiligen overspoelde Spaanse Nederlanden een zalige van bij ons: Waarom dien lof alleen gejond aan verre landen,
Alsof zij maar alleen in heiligheid en branden?
Het schijnt dat alle deugd van verre landen komt,
En dat 't al is geleend, waarvan ons Neerland romt.
Laat zich Italiën en Spanjen vrij verheffen,
Alsof hun heiligheid kond' alles overtreffen.
Wilt gij dit leven eens met geen scheel oog doorzien,
Ik zegge dat gij hier niet minder zult bespien.
[...]
Wat dunkt u, Frankrijk, van dees nieuwe Vlaamse vonde,
Hebt gij wel ooit aan ons zulk mode afgezonden?
En Françoise wordt zelfs aangeroepen om het vaderland tegen de Franse invallers te beschermen: Ach spreekt toch een goed woord voor ons arm Nederlanden
Die door het vier van Mars bijna geheel verbranden,
Een woord van tussenspraak, een oogsken van gena
Voordat ons vaderland vol Franse leliën sta.
Gelukkig zijn er de geschriften van Françoise zelf om de verhalen van Cauwe te toetsen. De novice, vertelt hij aan de hand van tal van nagetrokken getuigenissen, gaf blijk van een heroïsche deugdzaamheid; haar overvielen aanhoudend levitaties (‘het boven den grond zweven’); zij sprak profetieën en trad op als begenadigde geestelijke leidster voor enkele medezusters met wie ze een geheim mystiek genootschap stichtte. Dat zij vanwege haar overste, die voor haar mystieke gaven openstond, met deze zielsvriendinnen de voorschriften van het silentium (stilzwijgen) mocht doorbreken, halve nachten converseren en, toen dat niet meer kon, binnen het klooster met hen een briefwisseling onderhouden, gaf aanleiding tot tweedracht. Toen deze begrijpende moeder haar ook aan de biechtvaders onttrok en haar direct onder de leiding stelde van Pierre Marchant, de commissaris-generaal van de orde, vormde zich een tegenpartij van sommige zusters die steun vond bij de provinciaal van de Vlaamse minderbroeders. Cauwes verhalen over Françoises excessieve boete- | |
[pagina 300]
| |
doeningen zijn haast ondraaglijk om te lezen. De tengere, ziekelijke, maar begenadigde jonge vrouw is voor de enen een levend cultusobject - bevriende zusters verdringen zich om haar (waarschijnlijk na een aanval van epilepsie) letterlijk het bloed en het slijm van de mond te likken -, terwijl anderen, ook de haar genegen Marchant, haar (zelfs fysiek) op de proef stellen. Tijdens een van haar vele extases na het ontvangen van de communie gaf hij haar ‘ter controle’ een kaakslag: 55 Frederik Boutatts Jr naar Jan Sebastiaan van Van Loybos, titelgravure van Franciscus Cauwe, Het leven ende goddelycke leeringhen van Sr Francoyse Clara van S Lieven (1677)
‘... waardoor zij ter aarde gevallen is, nochtans met zulken stilligheid ende zo zoetjens, al of haar iemand met de handen hadde nedergeleid, ofte gelijk een pluime van boven nedervalt...’ Een andere keer moest ze blootvoets en zonder habijt in de refter verschijnen en vergiffenis vragen voor de ergernis die zij wekte. Uit de geschriften van Françoise zelf blijkt dat zij een verstandige, maar zeer gevoelige jonge vrouw was, belezen bovendien, beschikkend over een goede pen en bewust van haar zending. Cauwe publiceert een aantal van de uit het vuur geredde ‘binnenkloosterlijke’, geheime brieven en de tekst van de overeen- | |
[pagina 301]
| |
komst die zij met de zielsverwante zusters heeft gesloten en waarin haar mystieke devotie tot de H. Wonden van Christus en inzonderheid tot het H. Hart uiteenzet. Elke vrijdag kwamen zij in het geheim in een van de wonden samen. Françoise schetst de mystieke opgang in stadia die zich in de wonden lokaliseren. Van de wonden in de voeten gaat het in een opwaartse beweging langs de handen naar de zijwonde; daar lag de toegang tot de vereniging in het hart. Binnen deze ‘doloristisch-emotionele’ context ontwikkelt zij het klassieke mystieke discours. Haar hoofdwerk schreef zij op verzoek van Pierre Marchant in het Frans. Cauwe vertaalde het in het Nederlands onder de titel: De woonste ende geestelijcke menagie Godts met de ziele. De jonge zuster geeft er onder meer geregeld raad aan de mannelijke geestelijke leiders bij wie ze begrip vraagt voor bijzondere mystieke ervaringen: al te vaak dwingen biechtvaders de hun toevertrouwde zusters in een vooropgezet systeem dat voor hun ervaringswereld weinig ruimte biedt. Op deze wijze raakt zij een van de kernpunten van de vrouwelijke mystieke schriftuur in haar relatie tot de dominante, ‘geleerde’ supervisoren. Het werk van Françoise-Clara van St. Lieven werd als het ware ‘gecanoniseerd’ in de vaak herdrukte boeken van de mystieke theoloog en minderbroeder Fulgentius Bottens (1637-1717), die de regels van haar broederschap modereerde en er een grote bekendheid aan gaf. De gebeurtenissen rond Françoise Clara van St. Lieven en ook haar geschriften zijn nauwelijks bestudeerd. | |
1. VIe brief. Hoe een ziele zich wagen moet in God, zijnde als in een schip zonder mast, roer ende riemenFrançoise maakt een afspraak voor de volgende vrijdag. Vaak gebruikt zij in deze brieven, waarvan de meeste op last van haar tegenstanders of op haar eigen verzoek zijn verbrand, het in de geestelijke literatuur bekende beeld van het schip. In een klooster, toegewijd aan St. Pieter, misstaat deze metaforiek niet. Hier gaat het om de totale overgave aan de Heer in een moeilijke situatie. Het schip van Magdalena én Martha betekent in de taal van Françoises vrijdagbroederschap de hoogst geambieerde staat van harmonie tussen mystieke verheffing en dagelijks kloosterleven. | |
VIe brief. Hoe een ziele zich wagen moet in God, zijnde als in een schip zonder mast, roer ende riemenMijn patiëntig zusterken en zachtmoedig kind, ik hebbe mij uiterlijkGa naar voetnoot1 verblijd, horende uw genereuze couragie, zeggende dat gij wenste gezet te worden op een schip van Maria Magdalena ende Martha, hare zuster. Mij dunkt dat wij in dat ongestoffeerdGa naar voetnoot2 al zijn, want die instrumenten derzelve worden ons ontnomen ende men zet ons op platten stroomGa naar voetnoot3. Maar den Here was hun zeil, roer, riemen ende mast, zodat ze tot gelukkige haven kwamen. Weet dat deze waarheid ende getrouwen Meester nog leeft. Hij zal onzen behoeder ook wezen, want hij en zal ons geen ongelijk doenGa naar voetnoot4, aangezien wij maar hem en menenGa naar voetnoot5 ende zoeken te vinden in den geest ende waarheid. Schept dan een goede moed, mijn liefste kind, en begint nu eens dezen toekomenden vrijdag uit te pompen de wateren van tribulatie in uwen geest. Deze wateren mogen wel aan het schip komen, maar niet daarin gaan. Dit mag wel al buiten geleden zijnGa naar voetnoot6, maar den geest moet 't al uit pompen dat er geen vochtigheid in hem blijve. Wij moeten dit eens veranderen. Ik zal u daarvan voor vrijdag eens spreken. Wij laten in ons | |
[pagina 302]
| |
dikmaal, ik aldermeest, water leken van vreze, van opzichtGa naar voetnoot7, van oordeel en van ander beelden; wij en hebben niet lange op deze vaart geweest, wij moeten leren schipbrake ljiden zonder verdrinken, leren tempeest lijden zonder vreze en dan zal onze haven God wezen. Zijt dan getrouwe, mijn lief kind. Ik verblijde mij zeer zieneGa naar voetnoot8 van ons beide dat hoe groter wonden, hoe vaster gebonden en vinde u beidenGa naar voetnoot9 altijd bijeen met mij principalijk in de wondekens van Jezus. | |
2. XXIV brief. Van de inwendige blotigheid, overgeven ende ruste (fragment)Naar aanleiding van een kerstmeditatie vermaant Françoise liefdevol een medezuster van het genootschap en prijst haar de volkomen armoede van de geest aan. Het zoeken naar geestelijk genot en de wens om de eigen geestelijke verlangens vervuld te zien staat de mystieke eenheid in de weg. Plots gaat Françoise tijdens haar betoog over tot het rijm. Dat gebeurt in haar teksten wel meer. Cauwe heeft deze fragmenten nooit als vers afgedrukt. Zij hebben vaak een resumerende functie en konden, wat wellicht hun bedoeling was, gemakkelijk worden gememoriseerd. De brief verraadt invloed van de Spaanse mystiek. | |
XXIV brief. Van de inwendige blotigheidGa naar voetnoot*, overgeven ende ruste. Dat leven der armoede des geests.Aan mijn alderliefste maseurGa naar voetnoot1, vliegende onder de schaduwe des Kruis, in het huis der zielen, 1651.
Mijn alderliefste ende uitverkoren na de waarheid, ik ben u ootmoedelijk bedankende van uw heilig ende vreedzamig gezelschap naar het stalleken van Betlehem, in hetwelk ik hebbe moeten patientie nemen van u voren te laten gaan, want uwen bloten arm niet gink binnen zonder middelGa naar voetnoot2. Maar ik tot mijnder confusieGa naar voetnoot3 nog bekleed zijnde met vele eigenheid der zinnen moeste kloppen, nog niet wetende of ik verhoord hebbe geweest. Ik hebbe u dan met den geest omhelsd met blijdschap, ziende dat het kindeken Jezus u zo minnelijk was belonkende. Maar dit blij wezen scheen u in den nacht naar uw gevoelen. Mij docht dat uw gebed was blootheid, overgeven ende ruste, maar g'en liet uw ruste niet volkomelijk rusten in deze blootheid ende overgeven, maar zocht met geweld het kindeken te genieten buiten dezen donkeren nachtGa naar voetnoot4. Maar ik wense eens met u zieneGa naar voetnoot5 wat een minnespel dat dit is, als het kindeken hemGa naar voetnoot6 met een krepken ofte vloeskenGa naar voetnoot7 vertoont en dat de ziele haar versmeltGa naar voetnoot8 om hem te genieten. En hoe zij meer roept, wenst ende klopt, hoe dat hij hem donkerder stoptGa naar voetnoot9, hetwelk een minnespel voor hem is, maar geen klein vagevuur voor haar. Want hoe zij meer gaat verlangen,
Hoe zij min komt 't ontvangen.
| |
[pagina 303]
| |
En hoe zij min ontvangt,
Hoe zij meer verlangt.
Zo dan, mijn alderliefste, tot verlangen
En jagen zult gij u moeten wagen,
Want uwen Bruidegom neemt erin zijn behagen
Omdat gij altijd zoudt hebben te vragen.
Zo zult gij moeten tevreden zijn met de vrede zelf, want gij hebt een ingestorte genade in uwen geest die geen effecten en doet in het licht der zinnen. Maar [zij] heeft haar effect in haren oorsprong ende laat het gemoed in een stille duisterheid, met welke duisterheid gij kunt komen tot grote genietinge van het wezen Gods. Zo ben ik u dan wensende een nieuwjaar met enen nieuwen geest [...]. Bron |
|