Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 268]
| |
Een moeder-dochterprobleem
| |
[pagina 269]
| |
1. [Autobiografische fragmenten]Opgetekend in Het leven van [...] de H. Begga | |
a. [Een dwarse jeugd]De tekst haakt in op Anna's vaststelling dat zij een zeer speels en oppervlakkig meisje was. Ze denkt er aan de religieuze staat aan te nemen om van haar kijvende moeder verlost te zijn. | |
[Een dwarse jeugd]Dat het mij toegelaten geweest hadde, ik zoude heel nachten overgebrocht hebben met spelen, waarom ik mijn ouders zeer vergramde, en bijzonderlijk mijn moeder, dewelke zo gram op mij werd, dat zij mij hierom dikwijls sloeg, en ik was zo boos, dat ik nauwelijks naar kijven of slagen en vraagdeGa naar voetnoot1. 's Morgens als ik opstond, begost ik te zingen, en dat duurde bijna den helen dag door: waarom ik dikwijls bekeven werd, want mijn moeder die docht mij wat kwelligGa naar voetnoot2 te zijn, om dat zij mij zo kort hield, en niet en dede als kwekken of preutelen. Zij mocht niet lijden dat ik iemand aansprak. Als ik begost wat jaren te krijgen, ik en was met veel aanspreken niet zeer gehandGa naar voetnoot3, maar wel tot spelen, nochtans was mijn moeder heel jaloers op mij, en woude mij heel kort houden, vrezende, omdat ik zo woest en wild was of ik voor mijzelven niet wijs genoeg geweest en hadde. Den Heer zij gebenedijd, die mij zo bewaard heeft door zijn goddelijke gratie, want de ouders en konnen in dees zake niet te zeer gezorgen, hoewel ik daarom dikwijls zeer gram werd, te meer, omdat ik tot zulks niet genegen en was. Ik begost kwaai zinnen te krijgen van de grote kwelligheid van mijn moeder, want ik en kost geen kijven verdragen. Ik peinsde, 'k zal van haar gaan lopen, en gaan van deur tot deur om Gods wilGa naar voetnoot4 liever als al den dag door dit gepreutel te horen. Het was mij zulken verdriet, dat ik niet en wist waar mij keren of wenden, mij docht dat ik in den Hemel was, als ik wat van kant wasGa naar voetnoot5. 'k Mene dat de meeste oorzaak is, dat ik den zin gekregen heb om geestelijk te worden, omdat mij zo verdroot het gekakel van mijn moeder. Ik hadde enen groten inwendigen strijd, niet wetende wat ik wou aanvatten. Ik peinsde, word ik geestelijk, ik en zal daar niet mee konnen doorgeraken; als ik mij tot stilte gaan begeven, dan zal ik ziek worden, en begeef ik mij tot geen stilte, zo zullen zij mij weg zenden. Wat raad met mij? DanGa naar voetnoot6 zal ik van een iegelijk bespot worden, zo is 't beter dat ik niet en begin, want de beschaamdheid zou te groot zijn. Helaas! Met wat hoverdije was ik gekweld. Wederom aan den anderen kant, peinsden ik, blijf ik thuis bij mijn ouders, zo zal ik sterven van verdriet: want hoezeer ik zoek mijn moeder te believen, zo zalder altoos iets verdraaid zijn, en ik en zal nimmermeer vree hebben. | |
[pagina 270]
| |
b. [Allesoverheersend verlangen naar het begijnhof]Anna getuigt op een bijzonder openhartige wijze over de weerstand die zij van haar moeder ondervindt en over haar eigen hardnekkigheid. | |
[Allesoverheersend verlangen naar het begijnhof]Ik hebbe dan een begijntjen mijnen zin te kennen gegeven, en heb haar gebeden, dat zij mijn moeder eens zoude aanspreken en hiertoe verwilligenGa naar voetnoot1 om mij te helpen tot dezen staat, maar 't en heeft niet veel geholpen, want zij en wilden er niet eens naar horen. Hetgene dat ik hierna te lijden gehad heb van mijn moeder, is den Heer bekend: het was al dees begijn hier, en dees begijn daar. Mij dunkt dat ik het kruis van mijnen Bruidegom van toen af heb beginnen te dragen. Ik en heb niet opgehouden van mijn moeder te bidden dat zij mij zoude helpen, maar al te vergeefs. Zij werd gelijk uit haren zin, datGa naar voetnoot2 ik haar niet gerust en liet. Ten lesten toen zij zag dat ik niet op en hield door kijven of slagen, zo ging zij mij bestellenGa naar voetnoot3 om Frans te leren, hetwelk haar wel honderd guldens kostte, en dat had zij liever te doen, als mij op het Begijnhof te bestellen. Zij meende dat ik daar en tussen zoude veranderen van zin, maar zij was voorwaar bedrogen. God zij geloofd, want ik vond in deze stad daar ik woonde, enen pater van de jezuïeten, daar ik mij alle weken bij ging biechten; hij kost schoon Duits; dien versterkte mij zeer in mijn goed voornemen. God zij geloofd, na een jaar ben ik thuis gekomen: en ik hebbe wederom alle dagen mijn oud liedeken gezongen van naar het Begijnhof te gaan. Mijn moeder ziende dat ik niet op en hield van haar te tempterenGa naar voetnoot4, was zo boos op mij, dat zij mij niet een vriendelijk woord aan en sprak, min of meer alsof ik haar kind niet geweest en hadde. Dat was mij zulke droefheid ende benauwdheid des herten, dat ik met geen woorden en zoude konnen uitspreken, want voorwaar zij was mij zo herd, dat ik't moet zwijgende overslaan, want het scheen, dat zij haar moederlijke affectie tot mij hadde verloren. Hetgene dat ik er kan uit trekken is, dat ik mij vastelijk laat voorstaanGa naar voetnoot5, dat onzen Zaligmaker toen mij dit zo bitter gemaakt heeft, omdat mij dit een oorzake zoude zijn om mijnen toevlucht alzo te nemen tot God, want ik hebbe naderhand dikwijls ondervonden, dat het verlaten van vrienden, is enen waarachtigen toekeer tot God. Ik hebbe dan zonder ophouden mijn moeder gebeden, dat zij mij toch zoude helpen en ik beloofde haar dat ik zozeer zoude werken dat zij geen grote kosten met mij en zoude hebben; zij scheen door een grote onverduldigheid mij toe te spreken, en zeide, maakt u terstond van hierGa naar voetnoot6 want ik en mag u voor mijn ogen niet meer zien. Daarom gaat uit mijn ogen, eer ik mij aan u ontgaanGa naar voetnoot7, want zeide zij, moet ik u eens onder mijn handen krijgen, gij en zult geen aarde meer betreden. Voorwaar | |
[pagina 271]
| |
het was herd gesproken voor een moeder, maar veel herder, en met meerder geweld trok mij den H. Geest, door de goede begeerten die ik hadde tot het geestelijk leven. Bron |
|