Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 272]
| |
Gemeenschapsliedjes uit het Brussels begijnhof
| |
1. 't Geluid van alle de klokskens van BrusselLied op het luiden van de Brusselse klokken. Het orgelpypken bevat een ellenlang lied op het klokkengeluid in de hoofdstad. Zevenendertig strofen waarin haast evenveel klokken van Brusselse kloosters, kerken en kapellen aan het woord komen: eerst die van de mannenkloosters, dan die van de vrouwenconventen en de caritatieve instellingen. Het lied werd ‘vespersgewijs’, dat is op de manier van een beurtzang gezongen en was kennelijk bedoeld voor de recreatie of, wie weet, de gezamenlijke borduursessies. Elke klok herinnert de zangeressen aan een of ander aspect van het religieuze leven in dienst van God. De microkosmos van het begijnhof wordt op deze manier in een groter geheel opgenomen. Brussel is één luidende en zingende kloosterstad. En dan te zeggen dat de klokken van al de parochiekerken niet afzonderlijk in dat vrome wekconcert optreden. | |
't Geluid van alle de klokskens van Brussel, vespersgewijsStemme: Calvinus Vesperen. Als gij in den nacht alle die klokskens hoort klinken,
Zegt mij eens goei vriendekens, weet gij wel wat gij moet dinken?
Wat zeggen eerst de klokskens van de Capucinen?
Op, op met alle vrolijkheid, om onzen God te dienen.
5[regelnummer]
Het Miniemenkloksken roept ook zonder beiden,
| |
[pagina 273]
| |
Op, op met vlijtigheid, wij moeten lezen ons getijden.
Daarna zeggen de klokskens van de Carmelieten,
Op, op, laat ons God dienen zonder ons ooit te verdrieten.
't Kartuizerskloksken roept dan, op, op, op met vreugden,
10[regelnummer]
Wij moeten dienen den groten God in veel ware deugden.
Wat zeggen de klokskens van de Minderbroeders?
Wij moeten met onzen zang nu wezen Gods dienstuitvoerders.
Wat zeggen ook de klokskens van de Predikheren?
Op, op al t'samen met spoed om onzen God te vereren.
15[regelnummer]
't Lieve-Vrouwen-Broeders-kloksken dat roept ook spoedig,
Op, op goede gebroederkens, voegt u tot Gods dienst ootmoedig.
Wat zeggen dan de klokskens van de Augustijnen,
Op, op, want Gods dienst en mag toch nimmermeer verdwijnen.
Het Bogaarden kloksken roept hier nu ook met reden,
20[regelnummer]
Op, op, want God met zangen van ons wil zijn aangebeden.
Het CellebroedersGa naar voetnoot21 kloksken moet ik hier bijvoegen,
Op, op met vlijt om God te dienen al die lijken droegen.
Maar wat zegt de klok van de Coudenbergse HerenGa naar voetnoot23?
Op, op, wij moeten met onzen zang Gods dienst ook vermeren.
25[regelnummer]
Wat zeggen dan de klokskens van de Jezuïeten?
Op, op, laat ons God bidden, en zijne aanspraak genieten.
Het OratorieklokskenGa naar voetnoot27 hoort men hier ook bellen,
Op, op met aandachtigheid, laat ons tot 't gebed gaan stellen.
Hoort wat zeggen de klokskens van de prochiekerkenGa naar voetnoot29?
30[regelnummer]
Op, op crialenGa naar voetnoot30, kanunniken, gij leken en klerken.
Wat zeggen de klokskens van de arme Clarissen?
Op, op, want in Gods dienst en mogen wij nimmermeer missen.
Wat zeggen dan de klokskens der Carmelitessen?
Op, op met vrolijkheid, wij zijn toch al Gods dienaressen.
35[regelnummer]
't Capucinessen belleken roept hier ook mede,
| |
[pagina 274]
| |
Op, op, op, den nacht is tot Gods dienst in zoeten peis en vrede.
Het LorenoisenGa naar voetnoot37 belleken roept hier ook met luste,
Op, op ten dienste Gods komt al t'samen uit uwen ruste.
't Kloksken van 't Engels klooster roept hier ook daar neven,
40[regelnummer]
Op, op, om onzen God lof, eer, en dankbaarheid te geven.
Het kloksken van BerlamontGa naar voetnoot41 stel ik hier bezijdenGa naar voetnoot41,
't Roept, op, op, op, in Gods dienst laat ons t'samen gaan verblijden.
Hoort wat zeggen de klokskens van de rijker KlerenGa naar voetnoot43,
't Is alle nachten te doen, maar wij-lieden doen het geren.
45[regelnummer]
Wat zeggen de klokskens van de Annunciaten?
Op, op met spoed, Gods dienst en mogen wij toch niet verlaten.
Wat zeggen dan de klokskens van de Brigitinnen?
Op, op, God lof te geven, is binnen hier gouden minnenGa naar voetnoot48.
Wat zeggen de klokskens van Sint Elisabetten,
50[regelnummer]
Op, op met vreugd, Gods dienst en mogen wij toch nooit verletten.
Het kloksken van Jericho dat roept u zonder klagen,
Op, op, wou het natuurken toch sterven alle dagen.
't Kloksken van het gasthuis roept hier ook met verlangen,
Op, op, op, om zieken met groter liefde te ontvangen.
55[regelnummer]
Het Zwertezusters kloksken roept mee, wilt verwachten,
Om uwe diensten te doen bij dagen en ook bij nachten.
't Kloksken van Sinte Peters en mag niet zijn vergeten,
Want zij hebben hun in Gods diensten al te wel gekweten.
Wat zeggen dan de klokskens van de Magdalenen?
60[regelnummer]
Wij moeten ons stemmekens tot Gods dienst en ere gaan lenen.
Maar wat zeit de klok van het Begijnhof geprezen?
Patiëntie, Maseurkens, want het moet zeker toch zo wezen.
't Kloksken van het Klein-Begijnhof dat doet hun trachten
Om in hunnen naastens dienst genen arrebeid te achten.
| |
[pagina 275]
| |
65[regelnummer]
Het kloksken van Sinte Geertruiden leert hun geven
Aan arme schamel vrouwkens spijs ende drank daar beneven.
't Kloksken van d' Heilig-Kruis-kapelle roept, goei vrinden
Hier is de plaats om bekering voor zondersenGa naar voetnoot68 te vinden.
In den dag roepen al die klokskens ons, en jagen
70[regelnummer]
Jong en oud ter kerken om God te dienen met behagen.
Glorie zij God den Vader, Zoon, en Geest wilt merken,
Die ons nu en in der eeuwigheid altijd moet versterken.
En brengen ons alsdan in zijn Paleis daarboven,
Om hem met d'engeltjens in eeuwigheid altijd te loven.
| |
2. Herdersboodschap der koningenHerders- en Driekoningenlied. Het lied beschrijft de opwinding die de komst van de Driekoningen bij de herders veroorzaakt. Het knaapje Teuntjen heeft van blijdschap rust noch duur: het loopt nog van alles voor het kerstekind te halen en wordt tot de orde geroepen als hij al troetelend zijn hoofd in het kribbeke duwt. | |
Herdersboodschap der koningenStemme: Jozef hoorden slaan. Leander, wat gerucht?
Hoort gij niet huilen,
Peerden en muilen?
Zij komen recht in ons gehucht.
5[regelnummer]
Ziet, ziet 't zijn prinsenGa naar voetnoot5, twijfelt niet,
'k Meen zij trekken naar den stal,
Laat ons tijding' dragen eerst vooral.
De herderkens vol vreugd,
Zag men daar lopen,
10[regelnummer]
Met grote hopen,
Leander zeid': Titer gij meugt,
Wel, wel ons vrouwkens roepen snel,
En ons kinders alle-gaar,
Dat zij ons alle vlijtig volgen naar.
15[regelnummer]
O Jozef, zeiden zij,
Ziet ginder verre,
Die schone sterre,
Zij brengt een zoet gezelschap bij,
't Zijn, 't zijn koningen, zo ik mein,
| |
[pagina 276]
| |
20[regelnummer]
Die dit kindjen met ootmoed,
Komen vereren en vallen te voet.
Dit zoetste kindjen sliep,
Z'aanbaden 't weder,
In d' hoekskens neder,
25[regelnummer]
Voegden zij haarGa naar voetnoot24-25; hun Teuntjen riep:
Och, och lief moeierken neemt toch,
Stillekens zonder gedruis,
Dit lief babbaardekenGa naar voetnoot28 en drage thuis.
Die Moeder zeid', sust, sust.
30[regelnummer]
Maar zonder dralen,
Zo liep hij halen,
Zijn rokskens, hij en had geen rust,
Met, met zijn trijpeGa naar voetnoot33 mutsken net,
En zeid' liefste kindjen nu:
35[regelnummer]
Wilt gij mijn schoentjens, zij zijn ook voor u.
Al stamelende zei 'tGa naar voetnoot36:
Ik moet u sussen,
Paaien en kussen,
Mijn herteken is heel verblijd.
40[regelnummer]
't Sloeg, 't sloeg zijn singeltjenGa naar voetnoot40 en 't loech,
't Troetelden dit kindeken,
Zijn hoofdeken stak in het kribbeken.
Den vader met geweld,
Trok hem bezijden,
45[regelnummer]
Hij hoorde rijden,
Veel peerden, kemels over 't veld.
Hij, hij zeid': ‘Teuntjen blijft bij mij,
Ziet die prinsen komen aan,
Ik jag' u doorGa naar voetnoot49 oft gij moet stille staan’.
| |
3. Van de drie koningenEen typisch J.G.-liedje, met de vertederende verkleinwoorden en de inbreng van de volkscultuur: de koning drinkt. | |
[pagina 277]
| |
5[regelnummer]
Een schone sterre had hun voorgegaan,
Recht op den stal, daar bleef zij zoetjens stille staan.
Die koningen met vlijt,
Die treden in dezen armen stal verblijd,
Z'aanbaden het kindeken weerdig gebenedijd,
10[regelnummer]
Zij hebben den armen stal aanschouwd,
En gaven mirre, wierook, ende goud,
Omhelzende dit kindeken ook menigvoud.
De Moeder was vol vreugd,
Zij zeide, o koningen door uwe deugd,
15[regelnummer]
Is hemel en aarde, en den armen stal verheugd.
Ziet wenen dit edel rammekenGa naar voetnoot16,
Ik moet het paaien met een mammekenGa naar voetnoot17,
Sust, sust mijn alderliefste teerste lammeken.
Dit zoetste kindjen zoog,
20[regelnummer]
Een vlammeken uit zijn lieve oogskens toog;
Dit vlammeken recht die koningen in't herte vloog,
Zij branden van liefde, dit gedinkt,
En riepen al gelijk: den koning drinkt.
Geluk Maria die hem dit zoet teugskenGa naar voetnoot24 schinkt.
25[regelnummer]
Zij gingen wederom,
Al zingende kindeken weest willekom,
Weest willekom, willekom, gij zijt ons willekom.
Zij hebben verkondigd hunnen God,
En leefden heiliglijk naar zijn gebod,
30[regelnummer]
Hun hert en liefde lieten z'in dees arme grot.
Bronnen |
|