De Oudheid in het Nederlands
(1992)–Patrick De Rynck, Andries Welkenhuysen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Voor ma, ter herinnering aan vader Miae animae meae | |
[pagina 9]
| |
InleidingDeze Gids is bestemd voor wie op zoek is naar betrouwbare informatie over Nederlandse vertalingen van Griekse en Latijnse, profane of christelijke, geschriften uit de Oudheid. De plat de résistance van het boek is uitgewerkt als een alfabetisch repertorium. Daarin worden alle vertaalde auteurs en geschriften gesitueerd en voorgesteld, en wordt een beredeneerd bibliografisch overzicht geboden van de Nederlandse vertalingen. In deze inleiding lichten wij de opzet en het specifieke karakter van onze Gids toe. Achtereenvolgens komen aan bod: de selectie van het materiaal (I), de opbouw van het werk (II) en de manier van informeren (III). In IV worden die beschouwingen geïllustreerd met voorbeelden van het soort vragen dat men aan dit boek kan stellen en de antwoorden die het geeft. | |
I. Selectie en documentatiea. Beginselen en optiesOnze Gids wil informeren over gepubliceerde Nederlandse vertalingen van Griekse en Latijnse geschriften uit de Oudheid. Wij lichten de betekenisdragende woorden van deze corpusafbakening toe.
‘Gepubliceerde’. Onze documentatie beperkt zich tot in druk of aanverwante technieken (offset enz.) publiek gemaakte vertalingen, hetzij in zelfstandige vorm (boek, brochure, plaquette), hetzij in artikelvorm (bijdragen in tijdschriften, verzamelwerken, verslag- en huldeboeken enz.). Niet in aanmerking komen dus vertalingen die alleen in handschrift bestaan of die ‘pro manuscripto’ werden vermenigvuldigd. Anderzijds hebben wij er wél naar gestreefd ook bibliofiele en beperkt verspreide uitgaven of ‘in eigen beheer’ uitgegeven werkstukken zoveel mogelijk te vermelden, als ze tenminste beantwoorden aan wat wij verder als selectiecriteria aangeven. Vertalingen in dag- en weekbladen worden in de regel niet opgenomen. Dit zijn onze elementaire ‘spelregels’, waarvan wij nu en dan in positieve richting afwijken, als bijvoorbeeld een privé- of weekbladvertaling ons inziens toch het vermelden waard is.Ga naar eind1
‘Nederlandse’. Vertalingen in dialecten en in dochter- of zustertalen van het Nederlands (Betuws, Fries, Afrikaans) vallen buiten ons bestek. | |
[pagina 10]
| |
‘Vertalingen’. Wij zijn niet uitgegaan van een apriorische definitie van wat een vertaling is. Enig inzicht in de geschiedenis van het vertalen leert dat de afbakening van termen als ‘vertaling’, ‘vrije vertaling’, ‘navolging’, ‘bewerking’ e.d. door cultuurhistorische omstandigheden wordt bepaald en dus niet vastligt. Het is ons inziens verkeerd zich alleen te laten leiden door wat nú de normen en gewoonten bij het vertalen zijn, om een oudere tekst al dan niet als een vertaling te beschouwen. Uiteraard is een zekere communis opinio, die er voor negentiende- en twintigste-eeuwse vertalingen van antieke teksten toch wel is, voor ons een leidraad geweest. Maar voor oudere vertalingen hebben wij óók een ‘historisch’ standpunt ingenomen. Wat in de publikatie zelf als ‘vertaling’ of ‘navolging’ wordt aangeboden, of wat nadien in de literatuurgeschiedenis als een ‘vertaling’ of ‘navolging’ wordt beschouwd, is in principe in aanmerking genomen als het aan onze overige selectiecriteria beantwoordt. Aanduidingen op titelpagina's als ‘Nae 's Landts gheleghentheyt verduytschet’ en ‘vrij, en in toepassing op onzen tijd nagevolgd’Ga naar eind2 zijn voor ons meer een stimulans geweest om deze publikaties op te nemen dan een belemmering. Als de eigen aard van de teksten niet voldoende blijkt uit de referentie, vonden wij het wél onze taak de lezer in een toelichting summier en sine ira et studio daarop te wijzen. Ook de vele vertalingen die vooral of uitsluitend uitgingen van een ‘tussenvertaling’ worden om deze reden niet verbannen. Maar omzettingen die aan ons begrip ‘parodie’ beantwoorden,Ga naar eind3 hebben wij, ondanks hun evident literairhistorisch belang, niet opgenomen. Vertalingen van moderne bewerkingen in vreemde talen (Duits, Engels, Frans enz.) blijven eveneens buiten beschouwing. Wij wagen ook hier een enkele keer een zijsprongetje, dat dan bedoeld is om de aandacht te vestigen op een typisch curiosum. Een paar voorbeelden ter verduidelijking van het voorgaande. In de inleiding op de 1612-uitgave van Roemer Visschers Quicken worden dertien navolgingen aangewezen, met opgave van Martialis' epigrammen die als brontekst dienst deden.Ga naar eind4 Dit volstond voor ons om literator Visscher op te nemen in de groep van Martialis-vertalers die in de betreffende notitie onder ‘aanvullende opmerkingen’ worden opgesomd. Op de titelpagina van Hugo Claus’ ThyestesGa naar eind5 lezen we: ‘toneelstuk naar de tragedie van Seneca’: deze ‘adaptatie’ wordt opgenomen. Dit geldt ook voor de ‘herscheppingen’ van Ovidiaanse metamorfosen door Charivarius.Ga naar eind6 Het zou echter ongepast zijn in dergelijke kwesties van selectie een té zelfverzekerde en objectivistische indruk te willen geven. Ook bibliografen laten zich bij hun speurwerk leiden door onuitgesproken vooronderstellingen, onder meer over de kenmerken waaraan een vertaling van een antieke tekst als vertaling kan worden (h)erkend en aanvaard. Apriori's kunnen dus niet volledig worden weggecijferd. Zo heeft zeker de lijst van Geerebaert en hebben de door hem gemaakte keuzen invloed uitgeoefend op de samenstelling van onze Gids. De alom erkende kwaliteiten van zijn werk stellen ons gerust op dit vlak. Toch aarzelden wij niet om in concrete gevallen van Geerebaerts zienswijze af te wijken.Ga naar eind7 | |
[pagina 11]
| |
Onze ‘openheid’ heeft tot gevolg dat er voor sommige antieke auteurs wellicht een discrepantie is tussen wat wij volgens onze eigen strenge criteria als ‘vertaling’ zouden mogen opnemen en wat in feite in onze Gids wordt aangeboden. Wij denken concreet aan Aesopus, Anacreon, Catullus, Horatius, Martialis enz.
‘Griekse en Latijnse geschriften uit de Oudheid’. Zoals reeds vermeld maken alle profane en christelijke auteurs en geschriften van de Grieks-Romeinse Oudheid deel uit van ons corpus van bronteksten. Dus niet alleen de ‘schone letteren’, maar ook de wetenschappelijke en religieuze literatuur, inscripties en oorkonden, brieven en andere private schrijfsels worden vermeld als er noemenswaardige vertalingen van bestaan. De ‘Oudheid’ begint voor ons met de Homerische epen (achtste/zevende eeuw v.C.) en eindigt bij de dood van keizer Justinianus (565 n.C.). Deze precieze einddatum wordt door de meeste cultuur- en literatuurhistorici aanvaard. Patrologen laten hun discipline, de studie van leven, geschriften en leer van de kerkvaders,Ga naar eind8 nog een stuk verder lopen, tot in de zevende en zelfs de achtste eeuw van de christelijke era (Isidorus van Sevilla † 636, Beda † 735, Johannes Damascenus † ca. 750). Maar de ‘Oudheid’ is een cultuurhistorische meer dan een kerkhistorische categorie. Trouwens, in nog een ander opzicht verschilt ons bestek van dat der patrologen. Wij beperken ons strikt tot de geschriften in het Grieks en het Latijn. Om ook meer perifere cultuurtalen en met name de belangrijke oosters-christelijke talen (Syrisch, Armeens enz.) in ons onderzoek te betrekken achtten wij ons niet geroepen en ten enenmale onbevoegd. Ondertussen troosten wij ons met de wetenschap dat deze Gids de eerste poging is om althans voor de Grieks-Romeinse Oudheid een serieuze bibliografie van christelijke vertalingen samen te stellen. | |
b. Profane auteurs en geschriftenEr bestaan bibliografische lijsten van Nederlandse vertalingen van profane auteurs en geschriften uit de Oudheid.Ga naar eind9 Zij hebben ons werk in menig opzicht vergemakkelijkt en gestimuleerd.Ga naar eind10 Dit geldt vooral voor de lijst van Geerebaert. Het jaar 1924, eindpunt van zijn arbeid, is dan ook een belangrijk moment voor het profane gedeelte van deze Gids.
Tot 1924 worden alle vertalingenGa naar eind11 gemaakt door literatorenGa naar eind12 opgenomen, alsook de kwantitatief belangrijke vertalingen (dit betekent in het overgrote deel van de gevallen: minstens één volledig geschrift) door anderen. Volledige referentiesGa naar eind13 geven wij van alle vertalingen van enige omvang door literatoren, en van die vertalingen door niet-literatoren die nog diensten bewijzen (in de meeste gevallen omdat er geen recentere vertaling van het bewuste geschrift bestaat). Wij hebben het ons veroorloofd de andere referenties ‘kort’ te houden: voor de minder omvangrijke vertalingen door literatoren en voor | |
[pagina 12]
| |
publikaties door niet-literatoren die aan belang hebben ingeboet, vermelden we in een ‘korte aanduiding’ slechts de naam van de vertaler, het publikatiejaar en de vertaalde tekst. Dit gebeurt stelselmatig bij de items ‘vóór 1924’ (voor niet-literatoren) en onder de ‘aanvullende opmerkingen’ (voor literatoren). Dit soort plaatsbesparende ‘wegwijzers’ biedt alsnog een globaal overzicht van de vertaalactiviteit vóór 1924, én attendeert de geïnteresseerde speurder op de informatie die hij (bijna steeds) nauwgezet en volledig kan vinden in Geerebaerts lijst. Negatief geformuleerd: de onbelangrijke vertalingen van de hand van niet-literatoren die vóór 1924 zijn verschenen, krijgen in onze Gids geen plaats. Wij vermelden echter wél vertalingen die verschenen vóór 1924 maar die na dat jaar nog herdrukt werden of die behoren tot een reeks waarvan het zwaartepunt van de activiteit na 1924 ligt. Voor deze publikaties passen wij de criteria toe die de selectie van recentere vertalingen (d.w.z. vanaf 1924) bepalen. Ook van teksten waarvan ons voor de rest in de hele Nederlandse vertaalgeschiedenis geen noemenswaardige vertalingen bekend zijn, geven wij de stukjes die volgens streng aangehouden normen de lijst niet hadden gehaald. Misschien een stimulans voor kandidaat-vertalers? Voor de vertalingen van profane geschriften die vanaf 1924 zijn gepubliceerd, verandert onze werkwijze enigszins, al blijven de basisopties dezelfde. Alle ons bekende vertalingen door literatoren worden vermeld, én van de niet-literatoren alle ons bekende vertalingen die een minimumlengte hebben. Die minimumlengte varieert uiteraard naargelang van de auteur, van het soort geschrift, en van wat de tekstoverlevering ons heeft gegund.Ga naar eind14 Ook de rest van het vertaalaanbod speelt een rol: als van een bepaalde tekst meerdere volledige of omvangrijke vertalingen beschikbaar zijn, hebben wij het ons veroorloofd de minimumlengte op te trekken; als het aanbod daarentegen beperkt is, kan de minimumlengte (soms sterk) worden ingekort. Het andere uiterste is een ‘overaanbod’, d.w.z. een massa vertalingen van eenzelfde (deel van een) geschrift.Ga naar eind15 Hier moesten wij een keuze maken tussen vertalingen die volgens onze ‘normale’ criteria op dezelfde voet staan. De referenties zijn ‘volledig’, behalve voor de korte vertaalsprokkels van de hand van literatoren. Van die stukjes geven wij de hierboven al vermelde ‘korte aanduidingen’, consequent onder ‘aanvullende opmerkingen’. Wie in deze gevallen meer informatie wil, verwijzen wij naar de bestaande bibliografische lijsten, vermeld in afdeling I.a. | |
c. Christelijke auteurs en geschriftenDe christelijke rubrieken komen voor in dezelfde alfabetische lijst als de profane. Deze schikking leek ons niet alleen de meest gebruiksvriendelijke, ze is uiteindelijk ook de enige zinnige, tenzij men met doubletten en kruisverwijzingen zou werken. Waar immers zou men Ausonius, Firmicus Maternus, Nonnus of Synesius Cyrenensis moeten onderbrengen, die zowel ‘heidense’ als ‘christelijke’ werken hebben geschreven? In de laat-antieke bloemlezingen | |
[pagina 13]
| |
Anthologia Graeca en Anthologia Latina, in moderne verzamelpublikaties als de Carmina Latina epigraphica enz. staan christelijke en heidense epigrammen en gedichten ‘broederlijk’ naast elkaar. Toch is er een verschil merkbaar in de voorstelling van het ‘christelijke’ en het ‘heidense’ materiaal. Dit verschil is te wijten aan feitelijke omstandigheden. Voor de christelijke documentatie valt de ‘scharnierdatum’ 1924 weg. Men kan het betreuren of toejuichen, maar Geerebaert heeft zijn Lijst strikt tot de profane geschriften van de Oudheid beperkt. En niemand anders heeft zich tot nog toe gewaagd aan een serieuze bibliografie van christelijke vertalingen.Ga naar eind16 Wij hoeven dus bij de redactie van onze ‘christelijke’ notities nergens te verwijzen naar een bestaand bibliografisch overzicht en kunnen voor heel het vertalingenmateriaal dezelfde principes en een uniforme werkwijze aanhouden. Het ‘lezen’ van de christelijke notities kan dan ook probleemloos verlopen, te meer daar het aanbod aan vertalingen, op een paar klinkende uitzonderingen na, duidelijk beperkter is dan voor de profane geschriften. Als het nodig is een geleding aan te brengen in de bibliografische documentatie, volstaat het meestal eerst een onderafdeling ‘bloemlezingen e.d.’ te plaatsen en daarna de vertaalde geschriften alfabetisch te laten defileren (zo zijn bijvoorbeeld de notities Augustinus en Tertullianus ingericht), ofwel kunnen groepen geschriften door tussenkopjes worden onderscheiden: exegetische, dogmatisch-polemische, historische enz. (zie bijvoorbeeld de notities Hieronymus en Johannes Chrysostomus). Voor enkele grotere tekstgroepen als Evangelia apocrypha, Martyrum passiones of Vitae patrum hebben wij getracht in de inleidende voorstelling het materiaal logisch te structureren, zodat de gebruiker meteen zicht krijgt op de geleding van de daaropvolgende vertalingenlijst. Waar wij voor het profane gedeelte van onze bibliografische lijsten ook bij de grote tenoren een zekere vorm van volledigheid nastreven (met de reeds vermelde reserves), is dit voor de ‘klinkende uitzonderingen’ van het christelijke gedeelte niet het geval. Wij denken onder meer aan de Confessiones en de Regula van Augustinus, de Regula Benedicti, de teksten die ook in de Latijnse liturgie werden opgenomen en nog enkele andere. Hier zijn de (vooral oudere) vertalingen zo talrijk dat een uitputtende lijst van alle drukken en herdrukken de praktische opzet van onze Gids te buiten zou gaan. Onze werkwijze kan als volgt worden weergegeven. Alle geschriften waarvan ons gehele of noemenswaardige gedeeltelijke vertalingen bekend zijn, worden vermeld. Als er slechts één of een paar vertalingen voorhanden zijn, krijgen die zéker een plaats in ons overzicht. Maar als er een veelheid van vertalingen beschikbaar is, voerden wij een nuttige selectie door. Dan worden die titels opgenomen die als de belangrijkste kunnen gelden en/of het gemakkelijkst bereikbaar zijn. Recente vertalingen zullen dus nogal eens de oudere ‘verdringen’. Toch wordt ernaar gestreefd het cultuurhistorisch of literairhistorisch waardevolle een plaats te geven. Ook bij de christelijke notities zullen daarom ‘aanvullende opmerkingen’ voorkomen, waarbij een zelfde systeem van verwijzingen wordt toegepast als bij de profane. | |
[pagina 14]
| |
d. Documentatie: autopsie - ‘Gulden Librije’In het voorgaandeGa naar eind17 stipten wij aan dat er, wat de profane geschriften van de Oudheid betreft, door anderen reeds belangrijk bibliografisch zoekwerk is verricht. Tot 1924 heeft Geerebaert bijna alles persoonlijk gezien en nagetrokken; het resultaat van zijn speurwerk is met grote nauwgezetheid bijeengebracht en uitgegeven. Ook voor de jongste drie decennia (1961-1990) bieden de bulletins die in het tijdschrift Hermeneus verschijnen, goed gedocumenteerde en met zorg geredigeerde overzichten. Toch hebben wij géén referentie zonder meer overgenomen. Onze documentatie berust nagenoeg volledig op autopsie. Daartoe hadden wij onder meer het boekenbestand en de cartotheek van de Leuvense ‘Gulden Librije’, bibliotheek en documentatiecentrum voor het klassieke erfgoed in de Nederlandse letteren, tot onze beschikking. ‘Gulden Librije’ heeft in de bijna dertig jaar van haar bestaan een aanzienlijke vertalingencollectie opgebouwd, zodat het materiaal van de laatste eeuw er bijna volledig onder handbereik is, en kan worden gecheckt en vergeleken (en gelezen door belangstellenden!). Om de vele oudere en zeldzame (her)drukken uit de Nederlandse ‘klassieke’ vertaalgeschiedenis onder ogen te krijgen, heeft Andries Welkenhuysen sedert ongeveer vijfendertig jaar de bibliotheken van Noord en Zuid bij herhaling bezocht en ook vele buitenlandse boekencollecties in zijn onderzoek betrokken.Ga naar eind18 Deze inspanningen die, zoals men uit het bovenstaande afleest, tot een levenswerk uitgroeiden, hebben als resultaat dat het Nederlandse taalgebied over benijdenswaardige werkinstrumenten kan beschikken voor het opsporen, lezen en bestuderen van een integrerend deel van zijn cultuur. |
|